Planteninventarisatie Kampen Station-Zuid 4-9-2013

Ambrosia wat vloeit mij aan

Op woensdag 4 september bezochten we met 12 mensen, waaronder een fotograaf en journalist van de Stentor, het stationsgebied bij Kampen Zuid. Een rustige avond, met alleen zo af en toe een sneltrein, vanwege de wisselstoring op de Hanzebrug.

Het gebiedje is in alle opzichten een gebied in ontwikkeling. Als je uit het station komt, kom je eerst in een keurig ‘parkje’ met een gemaaid gazonnetje en asfaltpaadjes van niets naar nergens. Of nu ja, naar nergens: naar fraai beschilderde schuttingen geïnspireerd op Kampen.

En als we dan toch een kilometer hok gaan inventariseren, dan beginnen we natuurlijk bij dat keurige gazonnetje, waar we de eerste waarnemingen noteren: een dode woelmuis, varkensgras, grote weegbree, en nog zo wat, wat we soms later pas op naam brengen, als we uitgegroeide planten zien en niet alleen afgemaaide stukjes (zoals de paarse dovenetel).

Voorbij de schuttingen begint de ‘wildernis’ van pionier soorten: zaden die soms al jaren in de grond zitten en de kans krijgen als de grond verstoord wordt en de struggle for existence wordt gewonnen door de snelle groeiers.

Meest dominant en opvallend is de beklierde duizendknoop, niet te verwarren met perzikkruid, die overigens vaak samen voor komen. Beide planten hebben vaak een halve maanvormige zwarte vlek op het blad. Volgens de Nederlandse Oecologische Flora zag men hierin vroeger bloeddruppels van Christus: vandaar de naam Jezusgras voor perzikkruid en beklierde duizendknoop. Nog zo’n weetje: op de overeenkomst in bloemkleur en bladvorm met de perzik (Prunus Persica) berusten de namen Persicaria en Perzikkruid. Het lijkt me geen botanist die, die naam zo heeft verzonnen.

Hoe die twee te onderscheiden? De beklierde duizendknoop dankt haar naam aan kliertjes aan de onderkant van de bovenste bladeren van volledig uitgegroeide planten. Met de loep kun je ze goed zien, en doen ze direct denken aan de oliekliertjes op de bladeren van sint-janskruid (van de sint-jansolie) die je met het blote oog kunt zien als je de blaadjes tegen het licht houdt. Een ander verschil wordt gevormd door de ‘tuitjes’ die de stengel omvatten, waar zijtakken of bladeren uit de stengel komen. Bij de beklierde duizendknoop is het tuitje aan de bovenzijde recht, of hooguit met enkele haren bezet, bij perzikkruid is het rafelig gewimperd.

Wat leuk is aan de Nederlandse Oecologische Flora (waarvan ik de 5 delen, in ongeveer 5 jaar tweede hands via bol.com bij elkaar heb verzameld) is het ecologische aspect: bij elke plant staat aangegeven in welke omgeving die te vinden is en met welke andere planten (en soms insecten op paddenstoelen) hij vaak voorkomt.

Voor de beklierde duizendknoop zijn dat: spiesmelde, een aantal ganzenvoeten, zwart tandzaad, waterpeper, gewone steenraket, watermuur en zachte duizendknoop. Als ik het goed heb bijgehouden, hebben we dat hele rijtje inderdaad gezien, behalve die laatste twee.

Bij die pioniersoorten zijn er veel die we als onkruid dagelijks tegenkomen. Een goede oefening om ze uit elkaar te gaan houden! Zo vind ik de meldes en ganzenvoeten ook altijd lastig te onthouden met als toppunt de melganzenvoet (een ganzenvoet dus.)

Een blik in de flora stemt niet tot optimisme: melde (Atriplex) is een groot en lastig geslacht: de onderlinge begrenzing van veel soorten geeft problemen. Melden lijken veel op ganzenvoeten, onder meer in de meelachtige beharing: de naam melde houdt verband met meel.

Melden komen voor op stikstofrijke plaatsen (akkers, -volks-tuinen) maar is vooral ook soorten van de zeekust ‘op vloedmerk’. Hoog op het strand en tegen de voet van zeedijken ligt een gordel die bestaat uit resten van aangespoelde planten en dieren en wrakhout. Dit materiaal gaat tot ontbinding over, waarbij stikstof verbindingen vrijkomen. Het zoutgehalte kan door verdamping vooral ’s zomers flink oplopen. Melden horen tot de weinige planten die onder zulke extreme omstandigheden kunnen ontkiemen. Volgende keer aan de kust dus nog eens goed opletten!

Over die beharing op de bladeren zegt de flora bij de ganzenvoeten dat o.a. blaasharen voorkomen. Deze haren dragen aan de top een met vocht gevuld blaasje dat als waterreservoir dient. Als de plant gebrek krijgt aan water vloeit het vocht uit het blaasje naar het onderliggende weefsel. De blazen vormen de meelachtige tot schilferige bedekking, die bladeren van veel ganzenvoeten zo’n karakteristiek grijzig uiterlijk geeft.

Ook ganzenvoet geldt als een moeilijk geslacht: voor het onderscheiden van uitheemse soorten moet de zaadhuid bestudeerd worden. De 10 soorten van de Nederlandse flora zijn wel met het blote oog te herkennen. Dat geeft moed! Bovendien groeien ganzenvoeten niet op zilte grond.

Het verschil tussen melde en ganzenvoet: bij melde zijn de onderste bladeren tegenoverstaand, bij ganzenvoet niet.

Wij noteerden de volgende soorten: melganzenvoet (blauwgroen blad), stippelganzenvoet (frisgroen en smal blad), korrelganzenvoet (rood na de bloei), zeegroene ganzenvoet (bladeren aan de onderzijde wit) en uitstaande melde en spiesmelde (nauwelijks van elkaar te onderscheiden).

De voor dit gebied meest bijzondere soort die we vonden is gewone duivenkervel met zijn fijne roze bloemetjes, die aan het eind een beetje zwart zijn en verwant  is aan de rankende helmbloem.

Zo rond 20.45 werd het te donker om nog echt wat te onderscheiden en kozen we een vlakkere route terug. De teller stond toen op 73 soorten waarbij de laatste de ambrosia was. “Ambrosia, wat vloeit mij aan….”  of de “ Ambrosia Alert”: we hebben hem niet verwijderd en ook niet gemeld voor de hooikoorts bestrijding….

Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw Jezusgras is aang’naam gaan
en alle melden blozen

de klankgazelle die ik uit
van kroontjeskruid en kaasjeskruid
kamillen, soms reuklozen

o muze in het avondlicht
o mannagras in dit gedicht
een smeerwortel verscholen

klein hoefblad-blad en kroontjeskruid,
roeken, spaarzaam treingeluid
en duizendknopig dolen

Toos Lodder,

met dank aan de Nederlandse Oecologische Flora en Jan Engelman

 

 

Plantenwerkgroep: excursie Tolkamer 24 augustus 2013

Vandaag vertrekken we naar de omgeving van Tolkamer. Daar waar de Rijn ons land binnenkomt. Diverse in de voorbije eeuwen afgesneden rivierbochten maken trouwens, dat we nu spreken over het Bijlands kanaal en het Pannerdens kanaal. Daarnaast zijn ook de restanten van oude rivierlopen in het gebied te vinden, zoals de Oude Waal en de Oude Rijn. Tezamen heet dit gebied ook wel de Rijnstrangen.

 

We starten traditioneel met een bak koffie incl. appelgebak. Buiten op een terrasje in een inspirerend straatje, de Tolstraat. De oudere huizen hebben geen voortuin, maar er zijn wat stoeptegels verwijderd en stokrozen, lavendel en andere plantjes geplant, wat een enorme warme uitstraling aan het straatje geeft. Dit zou in de binnenstad van Kampen ook fraai staan. Het “onkruid” wat er tussen groeit, zoals bingelkruid en gehoornde klaverzuring misstaat absoluut niet.

We vinden er cichorei met zijn schitterende blauwe bloemen. Rond de 17de eeuw roosterde men de wortels van deze plant om zo een koffieachtige drank te verkrijgen. Tegenwoordig wordt de cichorei wortel verwerkt in surrogaatkoffie als geroci, pacha en bambu.

het talud van de oude veerhaven ziet geel van het vlasbekje

We lopen richting de kade.  Langs de kade van de jachthaven Bijland ziet het geel van het vlasbekje. Een prachtig gezicht. Op een relatief klein stukje kade vinden we erg veel verschillende, interessante planten o.a.:

Wede (Isatis tinctoria). Wede is een plant uit de kruisbloemenfamilie . Uit de plant kan de blauwe kleurstof pastel worden gewonnen. De plant is in Nederland zeer zeldzaam.  Volgens de Flora vind je de plant vooral langs de rivieroevers van Waal en de Rijn waar de zaden worden aangevoerd uit Beieren en Zwitserland. Dat klopt dus. Wede komt oorspronkelijk uit de Aziatische steppe en is voor de blauwe kleurstof pastel hier heen gebracht. Hopwarkruid, deze grijpt zich verward vast aan het valeriaan.

IJzerhard, hierover lees ik op de site www.plantaardigheden.nl  het volgende : “Het gedroogde kruid gestrooid rond het huis brengt vrede en rust, als men het in de tuin strooit zullen alle planten het uitstekend doen. Om voor lange tijd kuis te blijven, vergaar dan IJzerhard voordat de zon rijst op de eerste dag van de nieuwe maan, pers het sap eruit en drink het op, dit zorgt ervoor dat je alle zin in seks verliest voor de komende 7 jaar.” Sinds alle euforie na het uitkomen van het boek “50 tinten grijs”, wellicht nuttig om te weten en ““Als IJzerhard gedragen wordt zal het eeuwige jeugd brengen en boven het hoofdeinde van het bed gehangen zal het je beschermen tegen enge dromen.” Dit klinkt allemaal ijzersterk.

Verder ontmoeten we haagwinde, sint janskruid, teunisbloem, walstro, knopig helmkruid, wilde peen, moerasandoorn, klein liefdegras,  straatliefdegras, akkerwinde, wilde bertram, hennepnetel, kaal knopkruid, vingergras, handjesgras, hoenderbeet, groene naaldaar, kleine leeuwenbek, groene amarant en een twijfelgeval. Gelukkig loopt er een buis langs de kade waar we even op kunnen gaan zitten, zodat Niels in alle rust het twijfelgeval kan bestuderen. Het is een composiet, vaal geel van kleur en  lijkt verwant aan kompassla. Eindconclusie: het is kompassla

Een erg leuke vondst is ook stekelzaad en tripmadam. Tripmadam is lid van  de vetplantenfamilie. En meer leden van deze familie vinden we naast elkaar op de kade: wit vetkruid, muurpeper en zacht vetkruid , waardoor de onderlinge verschillen duidelijk zichtbaar zijn.

We verlaten de kade en lopen om de wijk Tuindorp heen richting Vluchthaven. Tuindorp is rond 1920 gebouwd door Scheepswerf De Hoop als huisvesting voor de toen aangetrokken Poolse arbeiders. Deze vertrokken weer snel en daarna is het blijven bestaan als wijk van het dorp Tolkamer.

Lopend over het dijkje langs de Bijlandseweg vinden we nog meer leuke planten: sikkelklaver, luzerne (een vaste plant die wel 12 jaar oud kan worden, helaas halen de meeste deze hoge leeftijd niet, want de plant wordt wereldwijd verbouwd voor eiwitrijk veevoer) grote centaurie, kweekdravik, bonte luzerne, pastinaak, gewone agrimonie, ruige weegbree, felroze aardaker, mierikswortel, geoorde zuring.

Langs de haven, genaamd Vluchthaven, vinden we kruisdistel, grote zandkool, wilde reseda, zwarte toorts, kleine bevernel, knolribzaad (uitgebloeid), cipreswolfsmelk, beemdkroon(bedreigde soort) en fraai bloeiende salie.

Lunchpauze houden we bij het zogeheten Helicopterveldje, een erg mooi stuk stroomdalgrasland.

Al heel snel vinden we waarvoor we gekomen zijn: vertakte paardenstaart. De verschijning valt een beetje tegen, maar dat roepen we niet te hard, want volgens de Rode Lijst is de plant gevoelig.

Op de dijk of rivierduin ? hebben we een prachtig uitzicht over een strandje, het water en de uiterwaarden. We snoepen wat dauwbramen in de struwelen, zoals dat zo mooi heet. Bewonderen hokjespeul (astragalus)en de grote wederik met haar mooie gele bloemen. Hier staan fier de Engelse alant en Canadese guldenroede naast elkaar. De Duitse alant zal hoogstwaarschijnlijk aan de overkant van het water de wacht houden.

Het is een druk bevaren waterweg. Lange schepen zwaarbeladen met meters lange rijen trucks, tractoren en personenauto’s. Een oude raderboot zonder raderen, ”Graaf van Bijlandt”, die betere tijden heeft gekend, diverse pleziervaartuigjes.

Het bloeiend handjesgras kleurt het rivierenduinlandschap prachtig rood. Door ingrijpen van de mens vormen zich nagenoeg geen rivierduinen meer in Nederland.  De site www.geologievannederland.nl is aardig, om iets te lezen over de diverse landschappen in Nederland.

We lopen van krib naar krib, genietend van het zachte weer en de vondsten: kattendoorn, geel walstro, brede ereprijs, vlieszaad, late stekelnoot en diverse ganzenvoeten: zeegroene ganzenvoet, welriekende ganzenvoet, druifkruid, korrelganzenvoet en rode ganzenvoet. Ganzenvoeten verschillen sterk in geur, zo ruikt welriekende ganzenvoet naar citroen en druifkruid naar peut. De ganzenvoetfamilie is volgens het APG systeem (gebaseerd op DNA gegevens) nu ondergebracht bij de amarantenfamilie. Veel ganzenvoetsoorten hebben een aparte manier om hun zaad te verspreiden: de verdroogde plant breekt los van de wortels en laat zich door de wind meevoeren over de vlakte. Het verloren zaad komt zo overal terecht. Nu dus bij de amarantenfamilie.

Op de terugweg over de verharde Bijlandtseweg, op zoek naar toevalligheden, vinden we nog een uitzonderlijk grote rode ogentroost,  troost zoekend onder een meidoorn.

Het begint te regenen, zachtjes en verfrissend. We lopen om de Vluchthaven, langs de dijk, waar we  zeepkruid en bont kroonkruid tegenkomen. Zonnebloemen kijken ons vanaf de dijk lachend aan en dan begint het toch flink te plenzen. Kletsnat vinden we na een stevige wandeling de auto weer terug.

Een bezoek aan het vroegere eiland Salmorth aan de overkant in Duitsland, wat op het programma stond, redden we qua tijd niet meer. Geen nood, dat bezoek noteren we met plezier in de agenda voor een volgende keer.

Verslag: Ellen van Knippenberg

Foto’s: Heleen Strikkers

Plantenwerkgroep: excursie Tolkamer 24 augustus 2013

Vandaag vertrekken we naar de omgeving van Tolkamer. Daar waar de Rijn ons land binnenkomt. Diverse in de voorbije eeuwen afgesneden rivierbochten maken trouwens, dat we nu spreken over het Bijlands kanaal en het Pannerdens kanaal. Daarnaast zijn ook de restanten van oude rivierlopen in het gebied te vinden, zoals de Oude Waal en de Oude Rijn. Tezamen heet dit gebied ook wel de Rijnstrangen.

 

We starten traditioneel met een bak koffie incl. appelgebak. Buiten op een terrasje in een inspirerend straatje, de Tolstraat. De oudere huizen hebben geen voortuin, maar er zijn wat stoeptegels verwijderd en stokrozen, lavendel en andere plantjes geplant, wat een enorme warme uitstraling aan het straatje geeft. Dit zou in de binnenstad van Kampen ook fraai staan. Het “onkruid” wat er tussen groeit, zoals bingelkruid en gehoornde klaverzuring misstaat absoluut niet.

We vinden er cichorei met zijn schitterende blauwe bloemen. Rond de 17de eeuw roosterde men de wortels van deze plant om zo een koffieachtige drank te verkrijgen. Tegenwoordig wordt de cichorei wortel verwerkt in surrogaatkoffie als geroci, pacha en bambu.

het talud van de oude veerhaven ziet geel van het vlasbekje

We lopen richting de kade.  Langs de kade van de jachthaven Bijland ziet het geel van het vlasbekje. Een prachtig gezicht. Op een relatief klein stukje kade vinden we erg veel verschillende, interessante planten o.a.:

Wede (Isatis tinctoria). Wede is een plant uit de kruisbloemenfamilie . Uit de plant kan de blauwe kleurstof pastel worden gewonnen. De plant is in Nederland zeer zeldzaam.  Volgens de Flora vind je de plant vooral langs de rivieroevers van Waal en de Rijn waar de zaden worden aangevoerd uit Beieren en Zwitserland. Dat klopt dus. Wede komt oorspronkelijk uit de Aziatische steppe en is voor de blauwe kleurstof pastel hier heen gebracht. Hopwarkruid, deze grijpt zich verward vast aan het valeriaan.

IJzerhard, hierover lees ik op de site www.plantaardigheden.nl  het volgende : “Het gedroogde kruid gestrooid rond het huis brengt vrede en rust, als men het in de tuin strooit zullen alle planten het uitstekend doen. Om voor lange tijd kuis te blijven, vergaar dan IJzerhard voordat de zon rijst op de eerste dag van de nieuwe maan, pers het sap eruit en drink het op, dit zorgt ervoor dat je alle zin in seks verliest voor de komende 7 jaar.” Sinds alle euforie na het uitkomen van het boek “50 tinten grijs”, wellicht nuttig om te weten en ““Als IJzerhard gedragen wordt zal het eeuwige jeugd brengen en boven het hoofdeinde van het bed gehangen zal het je beschermen tegen enge dromen.” Dit klinkt allemaal ijzersterk.

Verder ontmoeten we haagwinde, sint janskruid, teunisbloem, walstro, knopig helmkruid, wilde peen, moerasandoorn, klein liefdegras,  straatliefdegras, akkerwinde, wilde bertram, hennepnetel, kaal knopkruid, vingergras, handjesgras, hoenderbeet, groene naaldaar, kleine leeuwenbek, groene amarant en een twijfelgeval. Gelukkig loopt er een buis langs de kade waar we even op kunnen gaan zitten, zodat Niels in alle rust het twijfelgeval kan bestuderen. Het is een composiet, vaal geel van kleur en  lijkt verwant aan kompassla. Eindconclusie: het is kompassla

Een erg leuke vondst is ook stekelzaad en tripmadam. Tripmadam is lid van  de vetplantenfamilie. En meer leden van deze familie vinden we naast elkaar op de kade: wit vetkruid, muurpeper en zacht vetkruid , waardoor de onderlinge verschillen duidelijk zichtbaar zijn.

We verlaten de kade en lopen om de wijk Tuindorp heen richting Vluchthaven. Tuindorp is rond 1920 gebouwd door Scheepswerf De Hoop als huisvesting voor de toen aangetrokken Poolse arbeiders. Deze vertrokken weer snel en daarna is het blijven bestaan als wijk van het dorp Tolkamer.

Lopend over het dijkje langs de Bijlandseweg vinden we nog meer leuke planten: sikkelklaver, luzerne (een vaste plant die wel 12 jaar oud kan worden, helaas halen de meeste deze hoge leeftijd niet, want de plant wordt wereldwijd verbouwd voor eiwitrijk veevoer) grote centaurie, kweekdravik, bonte luzerne, pastinaak, gewone agrimonie, ruige weegbree, felroze aardaker, mierikswortel, geoorde zuring.

Langs de haven, genaamd Vluchthaven, vinden we kruisdistel, grote zandkool, wilde reseda, zwarte toorts, kleine bevernel, knolribzaad (uitgebloeid), cipreswolfsmelk, beemdkroon(bedreigde soort) en fraai bloeiende salie.

Lunchpauze houden we bij het zogeheten Helicopterveldje, een erg mooi stuk stroomdalgrasland.

Al heel snel vinden we waarvoor we gekomen zijn: vertakte paardenstaart. De verschijning valt een beetje tegen, maar dat roepen we niet te hard, want volgens de Rode Lijst is de plant gevoelig.

Op de dijk of rivierduin ? hebben we een prachtig uitzicht over een strandje, het water en de uiterwaarden. We snoepen wat dauwbramen in de struwelen, zoals dat zo mooi heet. Bewonderen hokjespeul (astragalus)en de grote wederik met haar mooie gele bloemen. Hier staan fier de Engelse alant en Canadese guldenroede naast elkaar. De Duitse alant zal hoogstwaarschijnlijk aan de overkant van het water de wacht houden.

Het is een druk bevaren waterweg. Lange schepen zwaarbeladen met meters lange rijen trucks, tractoren en personenauto’s. Een oude raderboot zonder raderen, ”Graaf van Bijlandt”, die betere tijden heeft gekend, diverse pleziervaartuigjes.

Het bloeiend handjesgras kleurt het rivierenduinlandschap prachtig rood. Door ingrijpen van de mens vormen zich nagenoeg geen rivierduinen meer in Nederland.  De site www.geologievannederland.nl is aardig, om iets te lezen over de diverse landschappen in Nederland.

We lopen van krib naar krib, genietend van het zachte weer en de vondsten: kattendoorn, geel walstro, brede ereprijs, vlieszaad, late stekelnoot en diverse ganzenvoeten: zeegroene ganzenvoet, welriekende ganzenvoet, druifkruid, korrelganzenvoet en rode ganzenvoet. Ganzenvoeten verschillen sterk in geur, zo ruikt welriekende ganzenvoet naar citroen en druifkruid naar peut. De ganzenvoetfamilie is volgens het APG systeem (gebaseerd op DNA gegevens) nu ondergebracht bij de amarantenfamilie. Veel ganzenvoetsoorten hebben een aparte manier om hun zaad te verspreiden: de verdroogde plant breekt los van de wortels en laat zich door de wind meevoeren over de vlakte. Het verloren zaad komt zo overal terecht. Nu dus bij de amarantenfamilie.

Op de terugweg over de verharde Bijlandtseweg, op zoek naar toevalligheden, vinden we nog een uitzonderlijk grote rode ogentroost,  troost zoekend onder een meidoorn.

Het begint te regenen, zachtjes en verfrissend. We lopen om de Vluchthaven, langs de dijk, waar we  zeepkruid en bont kroonkruid tegenkomen. Zonnebloemen kijken ons vanaf de dijk lachend aan en dan begint het toch flink te plenzen. Kletsnat vinden we na een stevige wandeling de auto weer terug.

Een bezoek aan het vroegere eiland Salmorth aan de overkant in Duitsland, wat op het programma stond, redden we qua tijd niet meer. Geen nood, dat bezoek noteren we met plezier in de agenda voor een volgende keer.

Verslag: Ellen van Knippenberg

Foto’s: Heleen Strikkers

Plantenwerkgroep: excursie de Reest 6-7-2013

Het kronkelige riviertje de Reest is de levensader van een eeuwenoud landschap, het Reestdal. Tientallen kilometers lang vormt de Reest de grens tussen Overijssel en Drenthe. Het is één van die weinige riviertjes die nooit zijn gekanaliseerd (rechtgetrokken). Wel is er ooit een ‘Reest vervangende leiding’ (zo heet ie echt!) aangelegd, die de vegetatie in het Reestdal enorm heeft beïnvloed. Langzaam maar zeker is men echter bezig het beekdal weer in de oude luister te herstellen (voor zover dat nog kan uiteraard.) Veel natte hooilanden zijn er te vinden, met bijzondere maar ook lastig herkenbare soorten als noordse zegge en stijf struisriet. En een reeks andere plantensoorten van beekdalen natuurlijk. Ook de iets hogere delen op de rand van het beekdal zijn trouwens zeker een bezoek waard. Hier vind je op een aantal plaatsen droge of soms vochtige heiden, met bijzondere soorten als de klokjesgentiaan.

In Oud-Avereest stond in de dertiende eeuw al een kerkje. Via een netwerk van paden ging men uit de omgeving ter kerke. Veel oude kerkenpaden zijn niet of nauwelijks meer in het landschap terug te vinden. Toch zijn ze niet allemaal verdwenen. Het bekendste kerkepad loopt van de Nederlands Hervormde Kerk van Oud-Avereest naar het “bruggetje van Bartje”. Als je de Reest oversteekt ben je in Drenthe.

Gescheiden door het grensriviertje De Reest passeren we twee buurtschappen Den Huizen en Rabbinge. Den Huizen, gelegen in Overijssel, is één van de oudere buurtschappen in het Reestdal. Het bestaat uit slechts vier boerderijen, waarvan drie zich een rijksmonument mogen noemen. Daar komt bij dat Den Huizen de status van beschermd dorpsgezicht heeft gekregen. Pauzeren kun je onder andere bij rustpunt Koffiekast Rabbinge. Een rustpunt (herkenbaar aan het rustpuntbord) tref je aan op een particulier erf, langs een wandel- of fietsroute. Hier kun je stil houden tijdens een fiets- of wandeltocht voor een kopje koffie, thee of soep. www.rustpunt.nu

Onze start is bij het informatiecentrum De Wheem in Oud-Avereest. Bij de parkeerplaats is een insectenhotel gebouwd en een vlindermuur. Hierop vinden we onder andere Hartgespan (Leonurus cardiaca.) Dit is een sterk geurende plant die behoort tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). De botanische naam Leonorus betekent in het Oudgrieks leeuwenstaart, wat op de vorm van de bladeren slaat. De plant komt van nature voor in Centraal-Azië en is van daaruit over de hele wereld verspreid.

Wij lopen het kerkepad op en vinden aan onze linkerhand een aantal mooie akkers met onder andere rogge en boekweit. Daartussen staat reukloze en valse kamille, voeder- of smalle wikke en radijs. Er staat een informatiezuil en Niels is als reisleider bereid op het pedaal te trappen om ons van informatie te voorzien.

Verderop ligt over de Reest het brugje van Bartje, zo genoemd omdat deze plek gebruikt is in de film over het gelijknamige boek. Het is een mooie plek. In de richting van de stroom groeit pijlkruid en, na langdurig onderzoek vastgesteld: plat fonteinkruid. Verderop bloeit de gele plomp. We zien ruwe smele (Deschampsia cespitosa) en pitrus. Boven het water scheren smaragdlibel en weidebeekjuffer. Ze blijken erg moeilijk in de lens van de camera te vangen.

 

Boven ons hoofd kwebbelt een bosrietzanger en in de verte kleppert een ooievaar. Het nest staat bij een mooie authentieke boerderij. Wat wil een mens nog meer!

We vervolgen onze weg langs tengere rus, kamperfoelie, brede stekelvaren en bochtige smele (iets ieler bloeiend dan ruwe smele), grauwe wilg, geoorde wilg, vuilboom en vinden aan onze rechterhand een roggeveld met daartussen Phaecelia.

Phacelia is de botanische naam van een geslacht uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae). Het geslacht bevat ongeveer 150 soorten kruidachtige planten, die merendeels van nature voorkomen in Noord- en Zuid-Amerika. De soort die we hier vinden wordt ook wel aangeduid met de term bijenvoer of bijenvriend. Om de hoek hetzelfde veld maar dan vol met korenbloemen en papavers, in dit geval de bleke klaproos. We halen herinneringen op van vroeger: het plukken van korenbloemen en papavers. Niet lang houdbaar op de vaas, maar een feestelijke herinnering.

Niels en Toos maken even een zijsprongetje over twee hekken en belanden in een nat gebied. Hier vinden zij draadrus (Juncus filiformis), volgens Soortenbank.nl een Rode Lijst-soort. De soort komt voor op natte, vrij zure grond in schrale graslanden, vooral nabij beken of kleine rivieren en is zeldzaam in het Drents district. Een geweldige vondst, dus. Het zandpad leidt ons vervolgens terug langs rustpunt Rabbinge, waar wij even halt houden voor een kop koffie en soep en richting de hoofdweg en parkeerplaats.

Niels open een hek, komt tevoorschijn met een klein grasje en roept “slofhak”. We kijken hem argwanend aan: de zon brandt op onze hoofden, het is warm zo langs de weg en dat neigt naar geslof, maar slofhak? Het blijkt om een soort reukgras te gaan.

De slofhak (Anthoxanthum aristatum) is een eenjarige, die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk in aantal afgenomen. De plant komt van nature voor in Eurazië.  De plant komt voor op droge, zure zandgrond, tussen het graan en in bermen. Het exemplaar van Niels blijkt dus een goede standplaats te hebben gekozen.

We vervolgen onze speurtocht in de berm: zandblauwtje (Jasione montana) en vertakte leeuwentand. Sommige autobezitters worden blijkbaar een beetje zenuwachtig van ons gesnuffel zo vlak langs de weg en moeten dit met luid getoeter kenbaar maken.

We lopen nog even binnen bij het bezoekerscentrum voor de expo van Ton Valk, natuurfotograaf en gaan daarna met de auto verderop, richting een heidegebied met een meertje. Hier vinden we moerasvaren en verderop: veenpluis en heel veel slangenwortel (Calla palustris.) De naam zegt het al, de plant kruipt met haar wortelstokken kronkelend de oever op. Ook gaat het verhaal dat de ringslang zich graag tussen de bladeren begeeft. Rankende helmbloem, tandjesgras, liggend walstro, borstelgras (Nardus stricta.)

We spotten een bijzondere vlinder. Met behulp van de vlinderstichting is deze gedetermineerd als zuringspanner. Verderop is de bodem zandig, dichtgeslagen. “Je zou hier toch zonnedauw verwachten”. Het is nog niet gezegd, en ja hoor: twee soorten nog wel: kleine en ronde zonnedauw. Ze staan zeer fotogeniek te pronken.

Het is tijd om terug naar Kampen te gaan. Jammer, want het landschap nodigt ons erg uit om nog verder te gaan. Misschien een volgende keer.

Overige vondsten: windhalm, ringelwikke, tengere rus, gladde en gestreepte witbol, egelboterbloem, vogelpootje, 1 jarige hartbloem, gewoon struisgras, hemelsleutel, kraailook, rode schijnspurrie, knolrus, hertshoornweegbree.

Niels voorziet ons van getrapte informatie.

Verslag: Heleen Strikkers

Foto’s: Gonny Sleurink en Heleen Strikkers

Met dank aan Niels Jeurink en Toos Lodder.

Plantenwerkgroep: excursie Mandjeswaard 12-6-2013

De Mandjeswaard: een stille zomeravond over dijkjes tussen weilanden en rietland langs erven op terpen.

Op woensdagavond 12 juni bezochten we onder begeleiding van Niels Jeurink van de plantenwerkgroep de Mandjeswaard. De weerverwachting voorspelde regen, maar we hadden een heerlijke avond, met alleen zo af en toe een druppeltje regen tot we omstreeks 22.15 weer terug naar Kampen gingen.

Ik zocht voor dit verslag even op google naar de Mantjeswaard (ja, ik spelde met een t) en kwam op een bron uit 1778: “De zogenaamde Camper Eilanden, gevormd door de verscheiden armen der uitloopende rivier, zyn ligt bedykt, en sommigen, als de Mantjeswaard ten noordoosten of de Peiper ten zuiden, door 4 à 5 huisgezinnen, doch de middelste als de Zuiderwaard en Camper Eiland meerder bewoond. By zwaaren storm of hooge rivier, breeken deeze ligte dykjes wel eens door, en dan loopen ze onder. “

Nog wat verder speuren op internet levert de volgende informatie:

De IJsseldelta bestond vroeger uit eilanden. De gemeente Kampen kreeg in 1363 van Bisschop Jan van Arkel de Kampereilanden en het recht van aanwas. Op de Mandjeswaard werd in 1432 het eerste erf verpacht aan Klaas Mandemaker: vandaar de naam. Door de aanwas – de polder groeide door telkens een nieuwe schil in te polderen- groeiden de eilanden. Er konden zo telkens weer nieuwe boerderijen: ‘erven’ worden uitgegeven. De laatste aanwas was de Cock’s polder, genoemd naar zuivelfabrikant & wethouder de Cock uit Kampen. Na 1932, met de aanleg van de afsluitdijk, was het gedaan met de aanslibbing. De laatste erven van 1960 staan dan ook niet meer op terpen.

De Mandjeswaard is nu circa 600 hectare en wordt begrensd door het Ganzendiep, de Goot en het Zwarte Meer. De polder maakt deel uit van het, in 2005 tot Nationaal Landschap aangewezen, gebied de IJsseldelta. De polder is over land slechts bereikbaar via een brug over de Goot nabij Lutterzijl.

Na deze cultuurhistorie zult u begrijpen dat wij genoten van een prachtig en heel verstild stukje cultuurland met boerderijen op terpen, weilanden, vogels en heel veel planten.

We reden de Mandjeswaard binnen over die brug bij Lutterzijl en parkeerden auto en fiets bij het voorlaatste dijkje bij een sluisje. Vervolgens liepen we door de Cockspolder naar de laatste dijkje en volgden dat richting Kampen. Rechts van ons rietlanden met in de verte het Zwarte Meer, links weilanden met een enkele boerderij (erf) op terp.

Niels hield de plantentelling bij, zodat onze inventarisatie bij Floron in de landelijke databank opgenomen kan worden. We kwamen op zo’n 115 verschillende soorten, waarvan 20 verschillende grassen. Dat varieerde van gewone grassen zoals straatgras, Engels en Italiaans raaigras en kweek, tot soorten die meer specifiek zijn voor dit type landschap zoals grote vossenstaart en geknikte vossenstaart, beemdlangbloem, mannagras (in het water en bloeiend op het land) en de meest bijzondere: kamgras.

Van de kruisbloemigen (koolzaadachtige) zagen we vlak bij elkaar een mooie verzameling van herik (behaard blad en behaarde stengels, bladen met zijlobben, nu ook in grote getale bloeiend bij station Kampen Zuid), knopherik: de bloemen veel bleker van kleur dan bij de gewone herik en raapzaad (bladeren stengel omvattend).

Andere families die veel op elkaar lijken waarvan we verschillende verwante soorten zagen zijn: perzikkruid, beklierde duizendknoop (beide met een vlek op het blad; bij perzikkruid steken de nerven uit het hulsje dat de stengel omvat bij de bladaanhechting) en veenwortel in de water en land variant.

Haagwinde (het bekende pispotje, een lastig ‘onkruid’ in de tuin; bladeren hartvormig) en zwaluwtong: familie van de duizendknopen. Het is met heggenduizendknoop, Japanse en sachalinse duizendknoop een apart geslacht, dat Fallopia heet.

De helder blauwe bloemetjes met een zweempje geel in het hart van het moeras vergeet-mij-nietje en het zomp vergeet-mij-nietje (dieper ingesneden kelkbladeren) langs de sloten en de veel kleinere bloemetjes van het akker vergeet-mij-nietje op drogere plaatsen.

En dan een veel voorkomende zegge, maar een met veel verschillende verschijningsvormen: ruige zegge: klein bij veel betreding, groter waar hij met rust wordt gelaten, met veel haren op droge plaatsen om verdamping tegen te gaan, met veel minder haar waar het vochtiger is.

De meest bijzondere onder de planten vond ik pijptorkruid, een schermbloemige (als fluitekruid): nog niet in bloei en daardoor nog minder opvallend met zijn ijle bladeren verstopt tussen het gras.

Ook vogels trokken onze aandacht op zo’n stille zomeravond: enorme spectaculaire spreeuwen zwermen kwamen aan vanuit de richting van Kampen, voegden zich samen en streken neer in grote essen rond de boerderijen, om er vervolgens weer vandoor te gaan. Een sperwer deed een vergeefse poging een aanval uit te voeren, maar had geen kans.

Boven het riet een bruine kiekendief. In het riet rietgorzen, kleine karrekiet en de melodieuze bosrietzanger. En hoe omschrijf je het sonore lichte en toch afwisselende doorgaande trrrrrrrrrrrr van de springhaanzanger? Sommigen hoopten de grote karekiet vanuit het Zwarte water te horen, maar dat is niet helemaal zeker… Wel zagen we een purperreiger die kant uit weg klapwieken. De gele kwikstaarten waren moeilijk te ontdekken met hun gele buikjes in de bouwvoren van het akkerland en de bruine ruggen als goede schutkleur, maar als je ze eenmaal had gevonden waren ze onmiskenbaar!

Al met al een heerlijke avond en dat op zo’n gewone door de weekse dag, op een steenworp van Kampen, het leek even vakantie…

Verslag: Toos Lodder

Foto’s: Gonny Sleurink

 

Plantenwerkgroep: excursie Zalkerbos 22 mei 2013

Wat moeten we nog zeggen over het Zalkerbos? Eén van die heel weinige hardhoutooibosjes die we in Nederland nog hebben, iepen-, essen- en eikenbos met een heel rijke ondergroei van allerlei bolgewasjes.

Meestal bezoekt de plantenwerkgroep het Zalkerbos in het vroege voorjaar op zaterdagmorgen als de holwortels bloeien en de blauwe druifjes. Dit jaar was het mogelijk om eens een keer ’s avonds te gaan omdat het eind mei al langer licht is.

Ondanks dat het koud is, is het een mooie avond. Het lage licht schijnt mooi over het oude cultuurlandschap met knotwilgen. Gelukkig is er flinke belangstelling, ook van buiten de vereniging.  Niels vertelt over de bijzonderheid van het gebied en de aanwezigheid van stroomdalflora.

Stroomdalflora is de verzamelnaam van een groep van circa 250 inheemse plantensoorten die karakteristiek zijn voor het stroomgebied van de grote rivieren in Nederland. De stroomdalsoorten worden met name aangetroffen op de hoger gelegen oeverwallen in de uiterwaarden en op de banddijken van de Rijn, Maas en IJssel.

Wij treffen een bijzondere plantensoort aan die in dit gebied alleen in het Zalkerbos voorkomt, het Schaafstro. Schaafstro (Equisetum hyemale) of schuurriet is een vaste plant die behoort tot de paardenstaartenfamilie (Equisetaceae). De naam schaafstro is afkomstig van de ruwe stengel, die vroeger wel gebruikt werd als schuurmiddel. Verder onder andere: Zomereik, Es, Esdoorn, Schaduwgras, Veldbeemd, Clematis vitalba, Gevlekte dovenetel, Hop, Herik en Meidoorn.

2 Deelnemers voegen een extra dimensie toe aan de excursie: regelmatig klinkt hun vraag: “kun je dit ook eten” waarop Niels antwoordt: “minstens 1 keer”. Bij een aantal soorten lijkt het inderdaad niet erg verstandig om het op je bord te leggen, maar het bij tuinmensen beruchte, nota bene als Stinsenplant ingevoerde Zevenblad, schijn je als spinazie te kunnen eten. Ook vinden we Daslook, dat vroeger wel in de keuken gebruikt werd als voorloper van het Knoflook.

Nog een aantal soorten: Veldesdoorn, Hazelaar, Iep of Olm, het blad lijkt op dat van de Haagbeuk maar heeft een ongelijke bladvoet. Onder de bomen: Geum, Dauwbraam, Grootbloemmuur, Look zonder Look, Euphorbia oftewel Wolfsmelk. Het klinkt alsof je dit beter niet kunt eten.

 

Prikkeldraad is er alleen voor om koeien binnen de wei te houden, dus houden behulpzame handen de draden van elkaar zodat het gezelschap verder kan lopen door het weidegebied langs de IJssel. Wat kunnen we toch trots zijn op dit mooie landschap! Er worden nog wat vogels gespot en beluisterd: Grasmus, Merel, Zwartkop en Gaai.

Terug door het bos en terug naar huis. Het was een mooie avond!

Verslag: Heleen Strikkers

Foto’s: Gonny Sleurink

Plantenwerkgroep: excursie Loosdrechtse Plassen 9 juni 2013

Het Hollandse laagveengebied kennen we door de diverse plassen die er liggen, denk aan de Nieuwkoopse plassen, de Loosdrechtse plassen en de Ankeveense plassen bijvoorbeeld. Maar de natuurliefhebber kent niet alleen die plassen maar zeker ook de rietlanden (met tal van moerasvogels) en het laagveen dat langs die plassen te vinden is. Ooit werd dat laagveen door de mens afgegraven, er waren ‘legakkers’ waar het veen nog min of meer intact was met een vaste, minerale ondergrond, en er waren ‘petgaten’ (pet lijkt op het Engelse peat -laagveen- niet waar?) Die petgaten werden soms wel eens wat te groot, door hebzucht (al te intensieve ontginning van het veen) of doordat te veel mensen een te klein stukje veen moesten delen. Een winterse storm deed dan de rest: de restanten veen sloegen af en er ontstonden grote plassen. Tegenwoordig is er nog maar weinig van het oorspronkelijke veen over. De plassen worden vaak behoorlijk intensief gebruikt door vaarrecreanten en veel veen is door de jaren heen door de landbouw in gebruik genomen, ‘ontgonnen’. Een van die plaatsen waar je dit alles goed kunt zien is het gebied van de Loosdrechtse en de Kortenhoefse plassen, dichtbij Hilversum. Aan de drukte in het verkeer merk je dat je dicht bij grote steden zit, maar soms lijken die ook heel ver weg. We liepen door Kortenhoef, een langgerekt plaatsje, om vandaar over het oude kerkpad, het ‘Oppad’, richting ’s Graveland te wandelen. Je loopt door vrij extensief beheerde graslanden en vooral door moerasbos. Elzenbroekbos op wat grotere afstand van het pad, met behalve elzen ook veel grauwe wilg, en als bijzonderheid de appelbes, een verwant van de meidoorn en de lijsterbes die kenmerkend is voor het laagveengebied. Dicht bij het pad is het echter hoger, en droger, en dat zie je in de vegetatie ook terug; hier staan meer eiken, berken, lijsterbes, sporkenhout en meer soorten die kenmerkend zijn voor drogere en van nature zuurdere zandgronden.

In ’s Graveland gekomen staken we het Hilversums Kanaal en de grote weg Hilversum – Vinkeveen over en staken we even verderop rechtsaf, weer zo’n veenpad in. Deze heet de ‘Kromme Rade’ en voert door een fraai laagveengebied. Links eerst het moerasbos en wat schraallandvegetatie met veenpluis en moeraskartelblad. Rechts het moerasgebied dat bekend staat als ‘het Hol’. Prachtig ook, met sloten vol krabbenscheer. We waren hier niet alleen trouwens; talrijke wandelaars waren blijkbaar voor de Nijmeegse Vierdaagse aan het oefenen en kwamen in fors tempo langs, onder het kennelijke motto ‘ik zie niets, ik loop’. Maar misschien viel het wel mee. Wij keken in elk geval onze ogen uit.

Dicht bij het pad stond een fraaie moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris) te bloeien, een van de hoogste wolfsmelksoorten die ons land kent. Wat verderop loop je dichter langs de Loosdrechtse plassen en daar zie je hoe intensief dat gebied wordt bevaren. Als je de natuur hier een kans wilt geven zal je toch echt moeten ‘zoneren’, stukken alleen een natuurbestemming geven, zonder waterrecreatie dus. We liepen over de smalle weg ‘Moleneind’ naar Kortenhoef terug en naeen kopje koffie aan het water en zo’n 9 km in de benen keerden we tevreden huiswaarts.

Verslag: Niels Jeurink

Fotocollage: Gonny Sleurink

 

Plantenwerkgroep: excursie Kuiderbos 15-09-2012

In de Noordoostpolder, ten westen van Kuinre en doorsneden door de Schoterweg, ligt het Kuinderbos. Ruim vijftig jaar geleden aangeplant, maar nu een bos van formaat, omgeven door polderland. Er groeien vele plantensoorten, waaronder een groot aantal soorten varens, 2 soorten zonnedauw, moeraswolfsklauw en diverse orchideeën. Er leven reeën, vossen, hazen, konijnen en egels. Zelfs de boommarter wordt waargenomen. Zijn aanwezigheid vertelt dat het bos volwassen is, want hij verblijft graag in dikke, holle bomen.

Helaas  hebben een aantal trouwe metgezellen moeten afzeggen dus gaan we deze ochtend met z’n tweeën op pad. Het is de bedoeling dat we een kilometervak gaan inventariseren. Niels houdt zijn GPS en streeplijst paraat. We starten vanaf de Schoterweg op een zandpad en komen al snel de eerste bijzonderheid tegen, dat wil zeggen, zo bijzonder is watermuur (Myosoton  aquaticum) niet, maar waar je normaal door de knieën moet om de kleine witte bloemetjes beter te kunnen bekijken, heeft deze plant zich zo’n meter omhoog gewerkt langs een dreumes-es, waardoor  heel even de gedachte opkomt een nieuwe soort ontdekt te hebben. Uit naslag blijkt echter dat dit plantje het wel vaker hogerop zoekt, prettig voor de wat ouder wordende florist.

We wandelen speurend verder, komen op een  betonnen pad en krijgen een bijzondere verschijning in beeld: een spannende combinatie van een dame met rollator met aan beide zijden een hazewindhond aan de riem. We stoppen even voor een praatje. Ze vertelt ons vriendelijk over het wel en wee van haar wandeling en over haar honden. Maar we willen verder: naar het meer dat  midden in het bos ligt.

Het blijkt druk te zijn in het bos. Regelmatig passeert ons een  trekker met een huifkar vol mensen. In de verte klinken aan één stuk door schoten (zeker een wedstrijd op de nabijgelegen schietbaan) en dat terwijl aan het begin van het bos een bord aankondigt dat het een stiltegebied is!

Daar waar we linksaf willen omdat de kaart aangeeft dat het meer De Kuilen links voor ons ligt, blijkt de weg rechtsaf te gaan. We twijfelen en dat wordt opgemerkt door een vrijwilliger van Staatsbosbeheer. Hij informeert belangstellend naar onze aanwezigheid. Als hij hoort dat wij namens de Natuurvereniging IJsseldelta inventariseren, neemt hij ons enthousiast mee naar een gebied waar kortgeleden een slingerend aangelegde watergang is gemaakt. Florian blijkt een schat aan informatie te hebben, niet alleen over de flora maar ook over alles wat er in het Kuinderbos rondloopt, kruipt en vliegt.

 

De oever van de beek is een overloopgebied. Op de zandige, met algen beklede grond vinden we een bijzondere combinatie van planten, onder andere: Stijve ogentroost, Ronde zonnedauw, Veldrus, Basterdklaver, Moeraswolfsklauw, Kleine waternavel, Bleekgele droogbloem, Kleine zonnedauw, Struikheide, Dopheide en een kruising tussen een middelste- en grote Teunisboem: Oenothera x fallax.

     

De stijve ogentroost (Euphrasia stricta) is een tot 30 cm hoge plant uit de bremraapfamilie (Orobanchaceae). De voorkeursstandplaats is op vochtige, kalkhoudende zandgrond, zoals dit bij sommige heidevelden en in de duinen kan voorkomen (en dus ook in het Kuinderbos.) De plant is een halfparasiet en onttrekt water en zouten aan grassen.  In Nederland is de plant zeldzaam en staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend, maar zeer sterk in aantal afgenomen.

Op de hogere oevers staat veel, in de stevige wind wuivend Struisgras en Duinriet. Tesamen met de  beplanting in het heldere water van Mattenbies, Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), Grote en Kleine lisdodde ziet dit er prachtig uit. Een ontwerper van een natuurtuin met zwemvijver, zou hier zijn/haar vingers bij aflikken. We vinden nog: Echt duizendguldenkruid (Centaurium erythraea), Hertshoornweegbree (Plantago coronopus) en Kruipganzerik (Potentilla anglica), Mannetjesereprijs en een jonge Reuzenzilverspar (Abies grandis). Verderop staat  Pijpestrootje (Molinia caerulea) en Zeebies of Heen (Bolboschoenus maritimus).

    

Op een exemplaar van Koninginnekruid  strijkt een Kleine vuurvlinder neer en verderop wijst Florian ons op een Noordse winterjuffer, een zeldzame soort libel, wel bekend in het Kuiderbos, zie ook http://www.libellennet.nl. Verderop zien we een Icarusblauwtje. Helaas laat dit mooie vlindertje zich door mij niet graag fotograferen, maar voor Niels wil ze wel even poseren. Dan maar die spin die zijn intrek heeft genomen in de zaadpluizenbol van de Speerdistel.

   

We nemen afscheid van Florian, bedanken hem voor zijn enthousiaste begeleiding en gaan alsnog op zoek naar het meer. Onderweg spotten we o.a.: Smalle stekelvaren, Wijfjesvaren en Mannagras, Tijmereprijs en Blauwe zegge. In een droog gevallen sloot: Rietgras, Mannetjesvaren, Gele lis en Bochtige smele.  Ook vindt Niels Dauwbraam.

En daar is dan eindelijk de grote plas. Vier borden onder elkaar vertellen ons dat we een heleboel niet mogen. We zien bijna door de borden het bos niet meer. Wat een mens al niet kan verzinnen. Maar mooi is het er wel. In het ondiepe water aan de oever groeit Kleine waterpest en Aarvederkruid. Een treffen met aangekondigd hoefvee nemen we niet als optie dus we lichten onze hielen en struinen het bos weer in. We zien Zevenblad (de natuurlijke vijand van een tuinliefhebber) , Muursla, een Hondsroos, Rubus spectabilis, een prachtframboos,  Solidago canadensis, zelfs een verdwaalde Cotoneaster!

Aan de rand van het bos aan de overkant van de weg ligt een berg grond die uitnodigt tot inspectie. Hier vinden we heel veel nieuwe soorten: Heelblaadjes, Blauw  glidkruid, Herik, Schijfkamille, Melganzevoet, Zwart tandzaad, Rivierkruiskruid, Canadese fijnstraal, Zomerfijnstraal en als klap op de vuurpijl: Impatiens capensis, een oranje springzaad! Hoe is deze hier terecht gekomen?

  

Terug lopend naar de auto zien de in de bosrand Rhus typhina, waarschijnlijk overgewaaid uit een tuin. Ook vinden we weer Stijve ogentroost. Wat is dat bloemetje toch mooi!

Volgens de site van Staatsbosbeheer zouden we in het hele Kuinderbos 350 soorten kunnen vinden, wij gaan tevreden met een aantal van 206 uit alleen dit kilometerhok naar huis.

Tekst: Heleen Strikkers, met aanvullingen van Niels Jeurink

Foto’s: Niels Jeurink en Heleen Strikkers

 

Plantenwerkgroep: excursie Schiermonnikoog 14-07-2012

Vroeg uit de veren om met 7 personen de boot naar Schiermonnikoog te halen
in Lauwersoog. Ondanks de weersvoorspelling, 90% kans op regen, komt het
vakantiegevoel om de hoek kijken, zodra de boot in zicht is.

Na een behouden vaart betreden we het Waddeneiland Schiermonnikoog. Langs de dam begroeten ons de hal(l)ofyten, planten die kunnen groeien in een bodem
met een hoog zoutgehalte, zoals Zeealsem met haar markante geur, welke plant
de eilandbewoners vroeger gebruikten om ongedierte, zoals vlooien, uit huis
te verjagen. Gewone Zoutmelde, Zilte Schijnspurrie, Melkkruid,
Schorrenkruid, en we snoepen wat van het lichtgezouten Zeekraal.

Engels slijkgras, geen inheemse soort, ooit op vakantie op Schier en nooit
meer weggegaan. Is waarschijnlijk zo enthousiast over het eiland geweest dat
er meerdere landgenoten de overtocht hebben gewaagd, zoals het Engels
lepelblad en het Engels gras. Ook diverse Russen waarderen hun verblijf in
dit eerste Nationale Park in het Nederlandse stelsel van Nationale Parken.
We ontmoeten in de kwelder de Zilte Rus en Noordse Rus en komen de Paddenrus en de Rechte Rus (vroeger Duinrus genoemd) tegen in de duinen.

Op het wad spotten we enkele lepelaars en eidereenden. We lopen de dam af
en slaan rechtsaf richting Kobbeduinen en Kwelder. Langs de Wadkant een
prachtig kleurenspel van paarse Lamsoor en grijsgroene Zeealsem. We vinden
Schorrezoutgras en Zeeweegbree dicht naast elkaar, zodat we goed het verschil kunnen zien tussen deze twee planten, die op het eerste gezicht
veel op elkaar lijken.
Er groeit Zulte, ofwel Zeeaster. Rotganzen zijn hier dol op en schapen hebben een voorkeur voor de bloemknoppen. Ook vinden we er prachtig bloeiende Kattendoorn en Aardbeiklaver met vruchten die veelop aardbeien lijken, wat de naam al deed vermoeden.

We nemen lunchpauze bij het Biologenpad. Fibo vindt een “hazenpootje”. Niet
voldoende om er soep van te trekken, helaas. We zitten tussen Sierlijk
Vetmuur, ook wel Krielparnassia genoemd, en erg veel Duizendguldenkruid en
genieten van een heerlijk warm zonnetje. Er is nog geen druppel regen
gevallen. Ongelooflijk zoals Niels dat wederom heeft weten te regelen. Het is
trouwens ook duidelijk lunchtijd voor de Bruine Kiekendief, die zich veelvuldig laten zien.

Na de lunchpauze lopen we over het Kwelderpad, langs 1ste, 2de en 3de slenk
in oostelijke richting.
Slenken, door de eilander Slinken genoemd, zijn diepe en ondiepe geulen, die
zich met vloed vullen met zeewater. Door het tij ontstaat hun karakteristiek
fraaie vorm.
Bij een bebost stukje duinen vinden we Duinkruiskruid met een aantal
geel/zwart gestreepte Zebrarupsen, larve van de Sint-Jacobsvlinder. Deze
vlinder, met zijn zwarte pak met rode stippen komen we later in de duinen
tegen.
We lopen verder het kwelderpad op, langs een vlierstruik met bijzonder mooie
Judasoren (zie foto).

De Judasoor is een zwam, die tot de verbeelding
spreekt. De naam Oor is te danken aan de vorm en Judas zou verwijzen naar de
Jezusverrader, die zich uit wroeging zou hebben verhangen aan een Vlierboom.
De zwam is eetbaar en wordt in de moderne kruidengeneeskunde veel gebruikt,
We willen het kwelderpad aflopen tot aan de uitkijktoren van Willemsduin,
maar helaas is het gebied afgesloten. We lopen een stukje terug. Zien nog
een kneu en gekraagde roodstaart zitten. Schiermonnikoog biedt veel variatie
in flora en fauna.

We lopen richting het Noordzeestrand, nog een lange weg te gaan, maar
beslist geen saaie wandeling. In de duinen versperren enkele koeien ons de
weg.(zie foto) Gelukkig laten ze voldoende wilde planten voor ons staan.
Zoals Sofiekruid, Fraai Duizendguldenkruid, Knopbies, Kleine Ratelaar,
Aardakker, Moeraswespenorchis, Geelhartje, Duinviooltje, Moeraskartelblad,
Wateraardbei, Veenpluis, Egelboterbloem, Vleeskleurige Orchis (uitgebloeid)
, Moeraswalstro etc etc in het drassige gedeelte, waar de koeien zich
waarschijnlijk niet in wagen.

Het begint aardig warm te worden. Na elk duin verwachten we de zee te zien.
We raken een beetje gedesoriënteerd. Dan doemt als een Fata Morgana het
strandpaviljoen De Marlijn op. Tjonge wat kun je genieten van een glaasje
fris.

Na deze korte pauze lopen we richting strand en zee, want je kunt niet op
Schiermonnikoog zijn geweest zonder even de zee te hebben gezien, gehoord en
geroken. Het strand is hier behoorlijk breed en we besluiten door de
Oosterduinen in westelijke richting te lopen. We vinden hier de
Groenknolorchis in grote aantallen, toch leuk en Kwelderzegge, Zeeraket,
Rode Bies. Bij de volgende strandopgang lopen we door een dennenbos richting
dorp. Langs het Scheepstrapad ligt nog een mooi stuk blauwgrasland bij het
Kapeglop met Stijve Moerasweegbree en uitgebloeide Spaanse Ruiter.

We lopen het dorp binnen en zien tot onze verbazing een groot veld Knikkende
Distels. Het oogt een beetje triest al die hangende kopjes, alsof ze willen
zeggen:”zo jammer dat deze bijzonder mooie dag bijna ten einde is”.
Snel,ja zeer snel, nemen we nog een snelle hap in het dorp en dan pakken we
de bus naar de laatste boot.

Zo’n dagje Schiermonnikoog is wat mij betreft zeker voor herhaling vatbaar.
Met dank aan Fibo voor het halen van de boot en het veilig thuisbrengen van
ons allen en dank aan Niels voor het organiseren, vooral van het mooie weer,
en het delen van zijn grote kennis van de natuur.

Ps. Jammer dat we net de Zwarte Ibis hebben gemist. Deze was eind juli voor
het eerst te gast op Schiermonnikoog, las ik op de site
www.nationaalpark.nl/schiermonnikoog

Verslag: Ellen van Knippenberg

Foto’s: Ellen van Knippenberg en Gonny Sleurink

Nabericht Niels:

Het was mooi, het was er aangenaam én het was nog droog ook. Wat wil je nog meer niet waar? Ik heb (digitaal klikt het altijd lekker weg niet waar?) iets van 150 plaatjes gemaakt, van de volgende soorten:

  • Armeria maritima (Engels gras);
  • Atriplex portulacoides (Gewone zoutmelde);
  • Baldellia ranunculoides (Stijve moerasweegbree); gevonden bij het Kapenglop, net ten noorden van het dorp
  • Blysmus rufus (Rode bies); gevonden op het Groene Strand, dus iets na de late middagpauze. Ik dacht eerst dat het Platte bies was, maar het is dus deze, met minder aartjes in de bloeiwijze en donkergroene bladen. Blysmus herken je aan de aartjes die mooi in een plat vlak in 2 rijen staan (als een veertje, zie de foto). Zeldzame soort (en voor mij nieuw, ook niet onaardig).
  • Carduus nutans (Knikkende distel);
  • Carex extensa (Kwelderzegge);
  • Cirsium dissectum (Spaanse ruiter); gevonden in het Kapenglop, helaas al uitgebloeid. Zeldzame distelsoort, kenmerkend voor blauwgrasland. Ik wist niet dat ie ook op de eilanden voorkwam, maar het staat ‘gewoon’ in de atlas van de NL Flora.
  • Cochlearia officinalis subsp. anglica (Engels lepelblad); een van de diverse ‘Engelse’ soorten vandaag. Te herkennen aan de langgesteelde onderste bladen die geleidelijk in de bladsteel versmallen, de stengelomvattende bovenste bladen en aan de (voor een lepelblad) grote bloemen
  • Descurainia sophia (Sofiekruid); in de Kobbeduinen;
  • Elytrigia juncea subsp. boreoatlantica (Biestarwegras); de soorten die aan Kweek verwant zijn veranderen herhaaldelijk van (wetenschappelijke) naam
  • Elytrigia maritima (Zandkweek); naast een Zeekweek heb je tegenwoordig een Zandkweek. Voor deze druk van de Flora was dat nog 1 soort, die toen Strandkweek heette.
  • Hieracium umbellatum (Schermhavikskruid);
  • Hydrocotyle vulgaris (Waternavel);
  • Jacobaea vulgaris subsp. dunensis (Duinkruiskruid); dit is de andere ondersoort van Jacobskruiskruid, zonder lintbloemen
  • Juncua alpinoarticulatus (Rechte rus); vroeger werd deze wel Duinrus genoemd, de rus met schuin omhoog wijzende bloeiwijzetakken
  • Juncus balticus (Noordse rus); tóch geen Zeerus, zoals ik eerder dacht. Die is forser, groeit in dichte pollen en heeft een bloeiwijze die nog meer aan Pitrus doet denken. Noordse rus is overigens ook een zeldzaamheid
  • Juncus subnodulosus (Paddenrus); de rus met de stijve, afstaande bloeiwijzetakken en de schotjes in de stengel
  • Liparis loeselii (Groenknolorchis); veel gevonden op het Groene Strand en niet eens actief naar gezocht. Bekend van Schier maar altijd leuk om te vinden. Strikt (Europees) beschermde soort;
  • Ononis repens subsp. spinosa (Kattendoorn);
  • Parnassia palustris (Parnassia);
  • Puccinellis distans subsp. distans (Stomp kweldergras); de bleek-grijsgroene grassoort op het Groene Strand, met enigszins geribd blad;
  • Sagina nodosa (Sierlijke vetmuur); ook wel bekend als Krielparnassia en vroeger ook Knopige vetmuur;
  • Salicornia procumbens (Langarige zeekraal);
  • Salix pentandra (Laurierwilg); de wilg met de glimmende bladen, een noordelijke wilgensoort
  • Schoenus nigricans (Knopbies); ook een soort uit de Cypergrassenfamilie, met aartjes dus, in heel duidelijke pollen;
  • Senecio sylvaticus (Boskruiskruid); in de Kobbeduinen;
  • Spartina anglica (Engels slijkgras);
  • Trifolium fragiferum (Aardbeiklaver).

Plantenwerkgroep: inventarisatie Gelderse Sluis 11-07-2012

Vertrek per auto vanaf het Muntplein te Kampen. Op de site Drimble.nl, die al het nieuws in Nederland beheerst, kunt u lezen dat het bericht van onze excursie ook  in het Sluisnieuws van Zeeuws-Vlaanderen terecht is gekomen. Wel bijzonder dat ons bezoek aan de Gelderse Sluis, waar zich een drieprovinciënpunt bevindt, namelijk Gelderland,Overijssel en Flevoland, ook nog eens in Zeeland bekend wordt gemaakt.  Helaas levert dat niet meer deelnemers op.

We starten bij de fraai gelegen boerderij bij de sluis. Alleen al langs de rand van het water vinden we veel verschillende planten o.a. Blauw glidkruid, Dotterbloem, Liesgras, Kroontjeskruid, Klein kruiskruid, Stippelganzenvoet, Penningkruid. Op de muur van de sluis zitten gezellig bij elkaar een Eikvaren, Mannetjesvaren en een Muurvaren. De regen en het onweer dwingen ons echter om te gaan schuilen onder de bomen. Van hieruit hebben we een schitterend uitzicht over het weidse landschap, mooie wolkenluchten en als toegift een prachtige regenboog.

Na regen komt gelukkig ook dit keer weer zonneschijn en kunnen we de sluis oversteken richting het pomphuis. Een klein gebouwtje met onder haar dakpannen talloze nesten van de huiszwaluw. Deze vliegen af en aan om de jongen te voeden. Wanneer wij te dicht in de buurt komen blijven de ouderen op afstand. Wij horen de jongen hard piepen, maar zien niets.

Gauw lopen we weer verder, rechtsaf het weiland in. Daar groeit veel Vertakte leeuwentand, Zachte ooievaarsbek, Klein streepzaad, Hoog struisgras. Drie wikkes komen we tegen: Vogelwikke, Ringelwikke en Smalle wikke in bloei. We vinden een “nieuwe“ klaversoort. Deze dopen we Trifolium Nilsonia, omdat er nog geen plant naar onze grote plantenliefhebber Niels is vernoemd. Nederlandse benaming: Geoorde klaver.

Langs de waterkant staat Kalmoes, Zwart tandzaad,Moerasandoorn, Grote ratelaar, Kluwenzuring, Mattenbies, Stekelzegge, Grote watereppe, Kleine egelskop, Gele waterkers en Zeebies (welke nu Heen heet.)

In de polder loopt de Zeebiesweg, welke nu dus Heenweg zou moeten heten. Echter gezien het feit dat dit ook een terugweg zou kunnen zijn, heeft men, om verwarring te voorkomen, de naam niet aangepast !

Het is een prachtige plek, waar we door het natte hoge gras banjeren. De ondergrond voelt zeer moerassig, niet zo vreemd dus dat we de volgende planten tegenkomen: Moeraswederik, Moeraswalstro, Moerasvergeet-me-nietje, Moerasrolklaver, Moeraskruiskruid, Moerasmelkdistel, Moerasbeemdgras. Naast deze moeras….. staan er nog meer liefhebbers van natte voeten, zoals Wolfspoot, Kattenstaart, Poelruit, Groothoefblad.  Een Speerdistel ontlokt aan Heleen de opmerking, dat hij wel wat klein voor zijn leeftijd is. Ze is goed op dreef, onze Heleen, want aan de overkant van het water ziet ze een plant die ze niet kent en vraagt daarom aan Niels : “Wat is dat, daar, op ’n steeltje ?” Haar humor draagt volop bij aan de gezellige sfeer.

We lopen langs de sloot weer terug naar het pomphuis. En kijken langs de heg van het witte huis “Stoomgemaal Oldebroek”. Hier vinden we de meest trouwe plant uit onze tuinen en wel het Zevenblad, naast Herik, Schijfkamille en Brunel.

We hebben al aardig wat soorten genoteerd, wanneer Niels een groentetuin midden in het weiland ontdekt. Deze compleet andere biotoop zorgt ervoor dat we aan het eind van de avond een totaal aantal van maar liefst 144 soorten gevonden planten mogen noteren.

Naast de fraaie flora hebben we die avond nog kennis gemaakt met een groep nieuwsgierige paarden, een snelle haas gespot, nog snellere kikkers (geen idee welke) en tegen een schitterende lucht door de ondergaande zon,  een grote groep zilverreigers, rustend in een boom midden op het water.

De zon is ondergegaan. Einde van een leuke en leerzame avond.

Verslag: Ellen van Knippenberg

Foto’s: Gonny Sleurink en Heleen Strikkers