Plantenwerkgroep, excursie Amerongse Bovenpolder 30-08-2014

De Utrechtse Heuvelrug loopt als een hoge zandrug van de Grebbeberg bij Rhenen tot aan het Gooimeer bij Huizen. De stuwwal met zijn bossen en heidevelden rijst op uit het vlakke agrarische landschap. Het zuidelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug is aangewezen als Nationaal Park (ca. 10.000 ha). Naast de stuwwal horen ook de uiterwaarden van Amerongen bij het Nationaal Park.

Het grootste deel van de Amerongse Bovenpolder wordt gevormd door ‘wilde riviernatuur’.  Begrazing door paarden en runderen en periodieke overstromingen hebben het landschap vormgegeven. Rond 2000 is er een zogenaamd kwelmoeras aangelegd. Dat moeras wordt gevoed met regenwater dat in de zandige heuvelrug valt en na een heel lange tijd als schoon water aan de randen van de stuwwal naar buiten sijpelt.  Daarnaast heeft de Nederrijn in de loop der tijden klei en zand aangevoerd en zo gezorgd voor een grote afwisseling in de brede uiterwaarden, waardoor er een grote verscheidenheid aan planten kan gedijen.

In dit prachtige gebied starten we onze wandeling op de Lekdijk. Echter niet voordat we  koffie met iets lekkers, volgens het aloude gebruik van de plantengroep, hebben genuttigd. Dit keer op stand en wel in de paardenstallen van Kasteel Amerongen. 

De weergoden zijn ons vandaag helaas niet zo goed gezind. Het regent en blijft regenen. Aangezien we niet van suiker zijn trekken we, voor zover aanwezig !!!,  laarzen en regenpakken aan.  Een bijzonder uitgedost gezelschap struint even later in de uiterwaarden van de Amerongse Bovenpolder.

 

Prachtige (erg) natte gebieden met plassen waar lepelaars huizen en graslanden waar ganzen zich thuis voelen. 

Het uitzicht is overal wijds met echt Hollandse luchten, vandaag in 50 tinten grijs.

We verlaten de Rijnsteeg om rechtsaf richting de Hank te lopen.  De Hank is een oude zijtak van de rivier. Het is een kwetsbaar gebied. Daarom noteert Niels heel voorzichtig de eerste waarnemingen. Ik doe een poging om het een en ander te noteren, maar mijn notitieboekje is in een mum van tijd doornat. Gelukkig kan ik later op Telmee.nl alle soorten die we gezien hebben teruglezen, met dank aan Niels en de moderne techniek.

Bij een prachtige plas zien we een groep lepelaars en vinden we knikkend tandzaad, zwart tandzaad. (bij de Nederrijn komen we later ook veerdelig tandzaad tegen, helaas niet het zeldzame riviertandzaad)moerasvergeet- me- nietje, het sierlijke grote waterweegbree, grote kattenstaart, rode waterereprijs, slanke waterkers en ook weer een stel russen: zomprus, platte rus en zeegroene rus.  Niels staat bijna op de kop in de sloot om ons klein kroos te laten zien.  Klein kroos met 1 wortel, veelwortelig kroos met meerdere wortels. Echt zo moeilijk is het niet.

 

Verderop staan verschillende wilgen bij elkaar. Een katwilg, schietwilg, boswilg (ook wel waterwilg genoemd) en grauwe wilg. Mooi om goed de verschillende te kunnen zien en nu nog onthouden.  De eenstijlige meidoorn, volop aanwezig langs de wandelroute,  is rijkelijk getooid met haar rode bessen een lust voor het oog.

We volgen de route van de rode paaltjes. Linksaf, rechtsaf, bruggetje over, door hoog gras, rechtsaf, over het hek , langs het prikkeldraad, weer een bruggetje, stukje weiland door,  weer een bruggetje…….!   U begrijpt het al. Een aan te bevelen afwisselende wandelroute.  De graslanden wisselen af met waterpartijen, wilgenstruweel en moerasachtige delen.

Een veld met watermunt en moeraswalstro geeft een prachtig plaatje. Helaas is fotograferen geen optie met al die regen. Het is oppassen geblazen . Soms zak je plotseling diep weg in het moerassige gebied.  Wel of geen sloot is niet goed te onderscheiden. Het natte gedeelte wordt afgewisseld door hoger gelegen graslanden, waar we het madeliefje gelukkig ook weer tegenkomen. Verder Europese hanenpoot, gewone rolklaver, wilde cichorei en een ruige leeuwentand. De laatste is vrij zeldzaam. We nemen voor de zekerheid een blad mee om te zien of deze gegaffelde haren bezit. Thuisgekomen kan ik constateren dat de bladrand aan twee kanten haren heeft. Gegaffeld ?

De meegebrachte boterham eten  we zittend op het doorweekte grasland naast  felgekleurd Groot kaasjeskruid.  Hollandse koeien komen nieuwsgierig bij ons kijken. Hun warme adem voelt aangenaam in mijn nek.  Een valk staat hoog in de lucht te bidden, vast niet voor mooier weer.

Na de lunch lopen we over het bruggetje over De Hank.  We besluiten niet verder  westwaarts te wandelen omdat de regen niet van ophouden weet. We soppen richting de Nederrijn.  Om vervolgens langs de rivier richting het veerpont  en via de Rijnsteeg  weer terug te keren naar het plaatsje Amerongen.  We helpen elkaar over en  onder het prikkeldraad door.

Bij de rivier is het uitzicht magnifiek.  Schilder Voerman zou direct geïnspireerd raken.  Jammer van de groep caravans aan de overkant.

Bij de rivier vinden we een prachtige border met reuzebalsemien,  goudgele honingklaver, veerdelig tandzaad, boerenwormkruid, wilde bertram, akkermelkdistel, rood zwenkgras en waterzuring.

Langs de rivier slenterend komen we nog kalmoes, dauwbraam, kattendoorn, rode ogentroost, blauw glidkruid, late stekelnoot (z), watermunt en hertsmunt (z) tegen. 

Bij het veer aangekomen, waar zacht vetkruid (z) en sikkelklaver staat,  laat Toos ons nog een prachtige oranje balsemien zien.   Oeps, daar komt een boswachter van Staatsbosbeheer aangereden.  Hij blijft dominant aanwezig , duidelijk houdt hij in de gaten wat we uitspoken.  Het volgende gebied langs de rivier is immers verboden terrein.  En eerlijk gezegd  denk ik dat we net ook op verboden terrein hebben gelopen (gezien het prikkeldraad). We lopen netjes de verharde Rijnsteeg op en even later rijdt de alerte boswachter ons weer voorbij.

Langs deze weg staan  veel meidoornstruiken vol rode bessen, vlier met zijn trossen paarsrode vruchten, wilde kardinaalsmuts, zoete kers, okkernoot, een supermarkt voor de dieren.

Einde middag bereiken we de parkeerplaats. HET IS DROOG.  We ontdoen ons van het natte plastic en gaan op zoek naar een gezellig restaurantje om op te warmen. Mocht u ooit in Amerongen komen, dan is het goed toeven in de Herenkamer van Café Buitenlust. Na een lekkere maaltijd vertrekken we voldaan richting Kampen en kijken we ondanks de vele regenbuien terug op een zeer geslaagde dag met een eindresultaat van 175 soorten wilde planten !!!! Teveel om hier allemaal op te noemen.

Tekst: Ellen van Knippenberg

Foto’s Gonny Sleurink

Plantenwerkgroep, excursie Ramspol 20-8-2014: heel veel pioniers

Op woensdagavond 20 augustus vertrokken we met ons 4-en naar Ramspol, de plek waar pas geleden nog de fundering stond van de oude brug. Daar voegde zich nog een 5e excursiegenoot bij ons. Het was er drassig en nat dankzij de vele regen van de afgelopen weken. Maar die avond was het droog en hadden we een prachtige zonsondergang achter de brug.

  

Op de site van wilde-planten.nl staan vaak mooie oude tekeningen uit de Flora Batava van 18xx (naast, regelmatig, foto’s van o.a. Niels). Alleen van Zwart tandzaad ontbreekt een oude tekening, omdat deze soort in Nederland pas is ingeburgerd tussen 1900 – 1924.

De nazomer is ook goed voor Meldes en Ganzenvoeten. We konden weer even repeteren: bij Melde zijn de onderste paar bladeren (of de lidtekens daarvan als ze al verdwenen zijn) tegenoverstaand, bij Ganzenvoeten niet. We zagen Stippelganzenvoet met bladlobben die geleidelijk naar het eind van het blad steeds smaller worden en Melganzenvoet, waar de bladeren sterk veranderlijk zijn, maar vaak melig behaard (overigens komt mel van meel: vroeger werden de zaden wel tot meel vermalen). Bij Uitstaande melde is de hoek die het blad maakt t.o.v. de stengel niet haaks, maar  schuin (zeg 135%), Rode ganzenvoet heeft glimmende bladeren, Zeegroene ganzenvoet, met een rood aangelopen steel en bladeren die aan de onderkant wit zijn. (En dan sla ik de Spiesmelde nog even over…)

    

Ook melkdistels waren in allerlei vormen aanwezig: akkermelkdistel, gewone melkdistel, bekend van de tuin, brosse of ruwe melkdistel met glanzend blad en de eerste moerasmelkdistel die we zagen was te herkennen aan het spiesvormige blad, maar verder piep klein. Later zagen we moerasmelkdistels  in volle glorie tussen de 2 en 3 meter hoog. 

De Heukels Flora kwam er aan te pas om 2 Teunisbloemen juist op naam te brengen (Middelste en een kruising van de Middelste en de grote) en 2 Basterdwederiken (Kantige en Beklierde).

Andere leuke soorten vond ik  Goudzuring, Gespleten en Gewone hennepnetel (vanwege het onderscheid), Blauw glidkruid, Rode waterereprijs, en Aardbeiklaver.

Onze topper was Krielparnassia of Sierlijke vetmuur. Aanvankelijk een raadsel (‘waar kijken we hier eigenlijk naar?’), omdat we vooral plakken slierten met vruchtjes daaraan zagen.  Het duurde even voordat we besloten dat de ‘grassprietjes’ die er soms bij stonden, de bladeren waren en we uiteindelijk ook nog een paar bloemen vonden. Toen we hem eenmaal op naam hadden gebracht hebben we net zo lang doorgezocht tot we hem in 2 kilometer hokken hadden. Het grootste gedeelte van wat we gezien hadden stond vrij nat, deze vonden we in een droger stuk met o.a. Nagelkruid, Dagkoekoeksbloem en Fluitekruid. (Uit wilde-planten.nl: Sierlijk vetmuur: rode lijst 2012, kwetsbaar, trend sinds 1950: sterk afgenomen, vrij zeldzaam, oorspronkelijk inheems.)

Daarna probeerden we onze lijst nog met een madeliefje compleet te maken, maar dat is niet gelukt. Dan maar thuis in het grasveld!

Al met al was het een heerlijke rustige zomeravond avond, begeleid door het geluid van jonge meerkoeten en een of ander rietvogeltje en op de achtergrond het verkeer dat over de nieuwe brug raasde, maar wat eigenlijk langs ons heen ging, doordat we ons zo concentreerden op wat we voor onze voeten vonden…

Tekst: Toos Lodder

Foto’s: Gonny Sleurink

 

 

Plantenwerkgroep, excursie Lindevallei 22-6-2014

Op zondagmorgen 22 juni vertrokken we met z’n zessen vanaf het Meeuwenplein richting Friesland om een kijkje te nemen in de Lindevallei. De Linde (Lende volgens de Friezen) is een riviertje dat gedeeltelijk de natuurlijke grens vormt tussen de provincies Overijssel en Friesland. Het voert sinds jaar en dag water van het Drents plateau af naar het IJsselmeer. Voor de inpolderingen mondde de rivier uit in de Zuiderzee bij Kuinre.

De Linde ligt in een dal dat tijdens de laatste ijstijd door een gletsjertong is uitgesleten. Het dal is in latere tijden met hoogveen bekleed geraakt. Aan het eind van de achttiende eeuw werd hier veel turf gewonnen. Hier en daar zijn nog blauwgraslanden en trilvenen te vinden. Veel van deze terreinen zijn inmiddels in beheer genomen door het Fryske Gea. De Lendevallei vormt thans een natuurlijke verbinding tussen het Nationaal Park Weerribben en het natuurreservaat Rottige Meente. 

Aangekomen in Oldemarkt mislukte de gebruikelijke poging tot het nuttigen van het traditionele appelgebak met koffie jammerlijk. Doorgereden dan maar, via Ossenzijl, naar de poort van Friesland: Wolvega. Ook in deze Friese metropool behoorde een warm welkom niet tot de mogelijkheden. Na een korte check in het centrum werd besloten om terug te rijden naar de Holland Inn, een restaurant aan het begin van de bebouwing, waarvan de naam enige grandeur deed vermoeden.

De werkelijkheid was anders, het vermoeden begon te rijzen, dat we in een chique gaarkeuken van een belendend rusthuis waren beland. Eenmaal gezeten werd ons alras en bits medegedeeld dat we het door ons bestelde appelgebak wel konden vergeten. Apfelstrudel hadden ze en niks anders. Duits gebak in een Fries rusthuis? Waar waren we in hemelsnaam beland? Tot iemand enthousiast (Gonny, Heleen?) uitriep: “Ik zag twee gewone mensen!” Waarmee de eerste bijzondere waarneming op Friese bodem een feit was. De apfelstrudel, het dient gemeld, was ‘Deutschgründlich’ bereid en smaakte dientengevolge ‘hervorragend’.

Alvorens te vertrekken zagen we in het zaaltje ernaast nog enkele verpleegkundigen, die verkleed een zaaltje ouderen trachtten te vermaken. We noteerden hier een kikker, een ezel en een niet nader te determineren koe-achtig wezen van onbestemde kleur. Lol!

 Even later stapten we uit op een parkeerplaats, zijnde een oud stukje provinciale weg. Op de brug alhier startten we onze excursie. Het was half bewolkt en zo’n 20 graden. Vanaf de brug hadden we uitzicht op een prachtig landschap. De zich door dit landschap meanderende Linde was omgeven door hooilanden. Hier en daar een nat stukje veen. Hollandse wolkenluchten maakten het prachtige panorama compleet. Aan de overkant van de weg bevond zich een veldje vol reuzenberenklauwen aan de Linde. De eerste plant die aan onze kant de aandacht trok was een forse grote teunisbloem. Ook vonden we hier een witte variant van de zachte ooievaarsbek en tevens wilde framboos, vogelwikke en klein streepzaad. 

Overig: biggenkruid, boskruiskruid, grote ratelaar met bleke schutbladeren (bij kleine ratelaar zijn deze lichtgroen), Japanse knoop, kropaar, grote klis, groot hoefblad, St. Janskruid, kleine klaver, zachte ooievaarsbek: afstaande haren op de stengel in tegenstelling tot kleine ooievaarsbek met aanliggende haren.

      

Even verderop gingen we het veld in en passeerden alras de restanten van de Blessebrug- schans, die in vroeger tijden een onderdeel vormde van de Lindelinie. Een verdedigingslinie door de Friezen aangelegd tegen de aanvallen van de legers van de bisschop van Münster, beter bekend als ‘Bommen Berend’. In het rampjaar 1672, nadat Franse en Engelse legers ons aanvielen, zag deze onverlaat zijn kans schoon. Als antwoord daarop werd de gehele Lindevallei onder water gezet en kon deze laffe kerkvorst naar zijn bisdom terugkeren.

We zagen in de omgeving van de schans o.a. ruwe bies, moeraswalstro, koninginnenkruid en moerasandoorn. Ook vonden we een dikbehaarde rups van de grote beervlinder.

Bijzondere vondst: de paddenrus (Juncus subnodulosus). Opvallend kenmerk: De generatieve stengels zijn onder de bloeiwijze hol en hebben op regelmatige afstand dwarse tussenschotten.

Overig: pitrus, gele waterkers, biezenknoppen, wolfskers, moerasrolklaver, ruwe bies, liesgras (Glyseria maxima), watertorkruid, moerasspiraea, kale jonker

Hierna staken we de provinciale weg over en vervolgden we onze tocht over het fietspad. Erlangs vonden we een prachtige groeiplaats van de steenanjer. We liepen daarna een boerenwegje op met wilgenroosje en boskruiskruid. Bij de overgang van de spoorweg Zwolle – Leeuwarden groeide het akkerviooltje. Even later passeerden we een kanaal dat onder de A32 doorliep en vonden hier de witte vorm van het muskuskaasjeskruid. De mevrouw die hier breeduit zat te hengelen trok aller aandacht. We konden niet nalaten bewonderende blikken te laten vallen op het robuuste visstoeltje, dat vermoedelijk van degelijke, vooroorlogse makelij was. Sommige beelden raak je niet kwijt!

   

Een paar schreden verderop zegen we allen neer in het gras met uitzicht op een wederom prachtig landschap. Een uitgelezen lunchplek! Het plasje waaraan we zaten was vol krabbenscheer gegroeid, een indicator voor de verlanding. Na een kort tochtje door manshoog gras liepen we verder om een poging te doen een grote plas te ronden. Vreemde jodelgeluiden, afgewisseld met het geroep van een koekoek begeleidden ons op onze weg. Niels veronderstelde dat al deze geluiden wel eens van een koekoek afkomstig zouden kunnen zijn, maar niemand kon dit bevestigen. Tot we ze zagen vliegen. Drie koekoeken maar liefst! Kale jonker, moerasspirea en waterkruiskruid omzoomden het pad waarover we ons voortbewogen.

       

Almaar verder liepen we over het pad dat ons om de plas moest leiden. Maar kon dat eigenlijk wel? Verontrustend was wel dat we alle wandelaars, die ons onderweg hadden ingehaald, op hun schreden zagen terugkeren. Bij navraag bleek dat de plas inderdaad te ronden viel. “Als je maar volhoudt en zo” luidde het monter.

Uiteindelijk bereikten we de afslag Wolvega van de snelweg Meppel – Leeuwarden. Hier groeide wederik en vonden we een mooi te fotograferen jacobsvlinder. Toen bleek dat we niet alleen ver van huis, maar erger ver van onze auto’s waren afgedwaald. We waren ten noorden van Wolvega beland en moesten derhalve eerst deze stad nemen teneinde huiswaarts te kunnen keren. Pffftttt, maar de ijsjes van Ellen brachten halverwege uitkomst. Onderweg scoorden we in de mooi ingezaaide bermen van Wolvega nog gele kamille, muskuskaasjeskruid en ossentong. Rond zes uur werden we opgepikt door onze chauffeurs Niels en Gonny, die vooruit waren gesneld.

’s Nachts in bed bedacht ik me nog wat het een leuke dag het was: lekker weer, gezellie, stengelomvattende blaadjes, opstaande randjes, gespleten stampertjes, stijve afstaande haartjes, omgekrulde bladpuntjes en spiraalvormi . . . . . . zzzzzzzzzzz.

 

Verslag: Cor Nagelmaeker

 

Foto’s: Gonny Sleurink en Heleen Strikkers

 

Met dank aan: Niels Jeurink, Ellen van Knippenberg en Toos Lodder

 

Overige vondsten onderweg:

laurierwilg, cichorei, boskruiskruid, hennegras (Calamagrostis canescens), vuilboom of sporkehout, kleine leeuwenklauw, akkerviooltje, harig vingergras, klein vogelmuur, bleekgele droogbloem, klein kruiskruid, heermoes, greppelrus, krabbenscheer, katwilg, grauwe wilg, vreemd verkeer

langs de Linde:

egelboterbloem, moeraswalstro, schildereprijs, zeegroene muur, timotheegras, echte koekoeksbloem, stijve zegge, holpijp, waterweegbree, watertorkruid, brunel, tengere rus, waterzuring, pijptorkruid, kikkerbeet, kleine en grote watereppe, klaverzuring, wederik. 

In het bos: brede stekelvaren, kamperfoeli, hulst, Amerikaanse vogelkers, lijsterbes, gewone melkdistel, klein hoefblad, struisgras, salomonszegel, zandkool, akkerkool, wijfjesvaren, pijpestrootje, grote muur, tijmereprijs, robertskruid, akkerkers, kaardenbol, roze dovenetel en bermooievaarsbek of Pyrenese ooievaarsbek (Genarium pyrenaicum).

 

Plantenwerkgroep: excursie Teutoburger Wald 24-05-2014

 

Eigenlijk hoef je niet zo lang te rijden om er zeker van te zijn dat je in het in het buitenland bent. Het vertrek om 07.30 uur was dan ook vroeg genoeg zodat we om 10.30 Kaffee mit Kuchen konden nuttigen in een coffeecorner van een supermarkt, met uitzicht op een meiboom en de toren van een mooi kerkje in het plaatsje Stuckenbrock.

Het was even spannend of we genoeg vervoer zouden hebben want ondanks de duurzame auto van Niels passen daar toch geen 8 mensen in. Gelukkig was Gerrit Sleurink zo sportief om de fiets te pakken zodat zijn vrouw Gonny het probleem van het vervoer op kon lossen.

Na een sanitaire stop met ingang ergens tussen de kaas en de ham vertrekken we naar Oerlinghausen, iets ten zuiden van Bielefeld in het oostelijk deel van het Teutoburger Wald, een gebied met een oude kalkwinningsput en zandgroeve.

Enkele jaren geleden bezochten we al eens de omgeving van Osnabrück, waar we tot groot genoegen een orchideeënrijk grasland bekeken (Silberberg bij Hagen).

Het Teutoburgerwoud vormt ongeveer de grens tussen de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. Het is een tamelijk hoge maar heel smalle heuvelrug, met toppen tot ruim 400 meter. Het is er bosrijk met zowel loof- als naaldbos en plaatselijk ook graslandjes. Op veel plaatsen komen voor ons bijzondere plantensoorten voor, waaronder orchideeën als soldaatje en zelfs vrouwenschoentje. Daarnaast is het gebied bekend vanwege allerlei bijzondere diersoorten, denk aan grijskopspecht, oehoe, ruigpootuil en ook de relmuis. Die laatste is een soort uit z’n krachten gegroeide muizensoort met een roomwitte vacht. De relmuis, die ook wel zevenslaper wordt genoemd, is een behendige klimmer. Vandaag gaan we maar eens kijken welke bijzonderheden we kunnen ontdekken.

Vanaf een parkeerplaats begeven we ons in ganzenpas richting het bos. Het pad leidt ons eerst door een parkje waar een bord staat met niet te lezen opdruk. Blijkbaar heeft iemand hier met graffiti aan willen geven dat dit toch echt het eind van de bewoonde wereld is. Am Kalkofen worden de eerste vondsten genoteerd: Muursla, een grote hoeveelheid Bingelkruid – dit betreft 1 en dezelfde plant en het zijn dus allemaal klonen, Klein springzaad, Robertskruid, Schaduwgras, Dolle kervel, Rode Kamperfoeli en het “wilde” Gebroken hartje: Dicentra formosa. Soorten waaruit blijkt dat we nog steeds in de buurt van de bebouwde kom zijn. Muursla kun je namelijk ook tegenkomen in de Oudestraat in Kampen.

     

Ook zien we Egelantier (Rosa rubiginosa). De bloemen zijn rozerood met een wit centrum. De plant heeft aan de onderzijde van de blaadjes klieren die, als je erover wrijft de geur van appeltjes verspreiden. Een roos die er erg op lijkt, maar niet geurt is de Hondsroos. Deze komen we ook tegen op ons pad verder het bos in. Nu wordt het spannender: Eenbloemig parelgras, een heel mooie soort, rank en heel fotogeniek in het strijklicht dat door de bomen valt, Gevlekte aronskelk, Heggenwikke, Dichte bermzegge, Koninginnekruid, Heksenkruid, Gewone ereprijs, Ruig klokje (Campanula trachelium), Veronica montana (Bosereprijs) en in prachtformaat Atropa bella-donna, de Wolfskers.

Wolfskers komt van nature voor in Europa, Noord Afrika en West-Azië en is van daaruit verspreid over de hele wereld. In Nederland is de soort zeer zeldzaam en voornamelijk in Zuid-Limburg en Gelderland te vinden, maar hij komt ook voor in parken in de rest van Nederland. De standplaats is op beschaduwde plekken, vooral aan de rand van het bos.

De soortaanduiding bella-donna is Italiaans en betekent ‘mooie vrouw’. Vrouwen druppelden tijdens de Renaissance namelijk het atropine bevattende sap uit de plant in hun ogen om de pupillen te verwijden en ze donkerder en glanzender te maken. Dat ze daardoor ook slechter zagen werd voor lief genomen.

De hele plant bevat giftige alkaloïden. Bijzonder gevaarlijk zijn de bessen die de uiterst giftige stof atropine bevatten. Het eten van drie bessen kan dodelijk zijn voor een kind. Voor een volwassene zijn tien tot twaalf bessen vaak fataal.

We willen het beginsel van Niels: ‘een plant kun je minstens 1 keer eten’ toch maar niet uitproberen en het vrouwelijk schoon binnen de groep houdt graag de ogen droog, dus we nemen bewonderend afstand van deze krachtige plant en vervolgen onze weg. Herman roept ons terug. Hij heeft iets gevonden: een Segrijnslak, een grote longslak. Hij neemt hem op de hand en het dier wordt van alle kanten bewonderd. Even later kunnen we van chagrijnslak spreken want Niels laat een verpletterende indruk achter op een paartje dat elkaar net het ja-woord heeft gegeven. Helaas: geen nageslacht dus.

   

De overige fauna wordt ook niet verwaarloosd tijdens deze excursie. We staan allemaal naar beneden te turen, maar Gonny v. d. Weerd hoort iets boven in de boom en daar zien we vlak voor onze neuzen hoe een moeder boomklever haar jong te eten geeft. Prachtig. Ook horen we het geluid van een knikkerbak: een Fluiter. In de verte klinkt een specht, er wordt luid getjiftjaft en overal klinkt de mooie melodie van de merel. Een Bandspanner (niet te verwarren met fietsengereedschap) fladdert voorbij en vind haar voedsel op het glad walstro en kleefkruid dat in ruime mate langs de rand van het pad groeit. De tuinliefhebbers onder ons bekijken deze laatste plant met enige argwaan, zoals ook met gemengde gevoelens naar zevenblad wordt gekeken. Inderdaad: dat kun je eten, en de bloemen zijn mooi, maar …

We lopen verder en noteren onder andere Boszwenkgras, Veldbies, Mannetjesereprijs, Bergbasterdwederik, Engbloem (Vincetoxicum hirundinaria), leuke vondst, Bosviooltje, Knopig helmkruid, Lievevrouwebedstro (Galium odoratum), in tegenstelling tot het Kleefkruid (Galium aparine) wel een leuke tuinsoort,  Springzaadveldkers, Mannetjesvaren, Brede stekelvaren, Wijfjesvaren en Adelaarsvaren, een soort waar heel Schotland mee bedekt lijkt te zijn. Oosterburen: waakt u dus!

Dan ontstaat er enige beroering: zwarte rapunzel! In Nederland staat hij op de rode lijst. De Schwarze Teufelskralle of zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum subsp. nigrum, basioniem: Phyteuma nigrum) is een vaste plant die behoort tot de klokjesfamilie (Campanulaceae). Het is een plant van vochtige, voedselrijke grond in loofbossen. Hij staat dus precies op z’n plek. Goed gedaan! Terwijl er druk gefotografeerd wordt besluit Gonny van de Weerd er thuis een mooie tekening van te maken.

 

Tijd voor de meegebrachte lunch. Aan de rand van de zandgroeve zetten wij ons neer en kijken uit richting een vliegveld waarvandaan zweefvliegtuigen de lucht in worden getakeld. In de verte dreigt een onweersbui, maar daar schijnen de piloten geen angst voor te hebben want ze cirkelen langzaam omhoog op de thermiek zoals roofvogels dat ook zo prachtig kunnen doen. Het moet een fantastisch gevoel geven om zo geluidloos te kunnen vliegen.

Omdat het onweer blijft dreigen en we ook nog een andere plaats willen bekijken, rukken we ons los van het mooie uitzicht en vangen de terugtocht aan. Nog steeds is er geen orchidee te bekennen. We lopen langs de oude kalkgroeve en lezen dat zich hier een Oehoe genesteld heeft. We naderen duidelijk de bebouwde kom want hier groeit naast Bergvlier ook Cotoneaster en Mahonia. De laatste 2 zijn vast ‘overgewaaid’ uit naburige tuinen. We passeren het plaatselijke voetbalveldje en even lijkt het erop dat de belangstellig voor deze sport het bij het mannelijk deel van de groep lijkt te winnen van de aandacht voor plantjes.

De eerste druppels beginnen te vallen, dus we haasten ons terug naar de auto en rijden naar het noordwesten, richting Lienen.

     

Tussen Bad Iburg en Lengerich duiken we het bos weer in. Blauw walstro. Op een bergweide met vogelkijkhut: Margriet, Knolboterbloem, de rode Incarnaatklaver, Slipbladooievaarsbek, Witte krodde. Weer een bosje in, en ja hoor: hier staan ze dan: 4 verschillende soorten orchideeën: Bleek bosvogeltje, Bergnachorchis, Grote keverorchis en Vogelnestje. De camera’s klikken. De planten laten al deze belangstelling gelukkig onbewogen over zich heenkomen. 1 Persoon merkt op dat je vooral klein en zeldzaam moet zijn om zoveel mannen voor je op de knieën te krijgen. Dat overkomt bijvoorbeeld het Daslook, dat in grote getale ook ergens aanwezig was bijvoorbeeld niet, of zou dat aan de geur liggen?

Verderop zien we honderden Eenbessen en nog meer keverorchissen, Bezemkruiskruid, Boskruiskruid, Reuzenbalsemien, Heelkruid, Kruidvlier, Boswederik, Filipendula, Bosgierst, Dalkruid, Aronskelk en Stinkende gouwe.

 

Dan wordt het tijd om terug te gaan om te voorkomen na middennacht thuis te komen en de maag moet ook nog gevuld worden. Na wat omzwervingen bereiken we het eerder gespotte Gasthoff Altes Farmhaus in Lienen, ‘Treffpunkt für nette Leute’. Er wordt even getwijfeld of iedereen wel naar binnen mag. Gelukkig is dit het geval. Na een prima maaltijd met veel gezelligheid wordt de terugtocht aangevangen en lukt het om tegen 23.00 uur de Kamper bodem weer te bereiken.

Het was weer een gezellige en leerzame dag!

 

Verslag: Heleen Strikkers

Foto’s: Gonny Sleurink, Herman Koek en Heleen Strikkers

Tekeningen: Gonny van der Weerd

Met dank aan

Niels Jeurink, Cor Nagelmaeker, Ellen van Knippenberg, Herman Koek, Jeroen Klappe, Gonny van der Weerd, Gonny Sleurink

Voor meer foto’s zie het album van Herman Koek http://www.mijnalbum.nl/Album=6Q73GH3M#JLIUXZZA

(Klik op de foto’s om deze te vergroten)

Plantenwerkgroep, verslag excursie Kamperveen 21-05-2014

Kamperveen is de benaming voor het gebied tussen de stad Kampen en de provincie Gelderland. Het is een klei-op-veengebied. Kamperveen heeft drie buurtschappen: De Zande, Zuideinde en Hogeweg. De Hogeweg waar we vanavond wilde planten gaan bekijken heeft een kerk en een school en ligt midden in de streek. Verspreid tussen de drie kernen bevinden zich agrarische ondernemers die hoofdzakelijk veehouderij bedrijven.

We beginnen onze “wandeling” bij de kerk aan de Hogeweg met een leuke groep van 12 personen. Het berichtje in de krant heeft een iets vertekend beeld gegeven van de opzet van deze excursie. De krant sprak over een wandeling door het gebied Kamperveen, echter na een kwartier zijn we slechts 5 meter gevorderd. Wel hebben we dan al minstens 30 wilde planten gevonden en heel wat informatie van Niels tot ons genomen.

In de berm vinden we verschillende grassen, sommige erg lastig te determineren, omdat ze op het eerste oog veel op elkaar lijken. Lang vliesje, naaldjes, tongetjes maken het verschil. Wil je er meer over weten, dan is het leuk om een bezoekje te brengen aan de site http://www.vob-ond.be/Determinatie/start.html  van onze zuiderburen. Enkele grassoorten die er staan: gestreepte witbol, straatgras, zachte dravik, ruw beemdgras, Italiaans raaigras, grote vossestaart, kropaar, geknikte vossestaart en hier tussen groeien witte dovenetels, zwarte mosterd, zilverschoon, witte klaver, gele lis, gele hopklaver, rode veldzuring , waardoor de berm een lust voor het oog wordt.

Een leuke vondst tussen al dat gras is een kleine watersalamander. Al heel bijzonder dat hij opgemerkt wordt met zijn prachtige schutkleur. Ook een moeder-eend met haar kroost trekt onze aandacht. Wat helaas ook de aandacht trekt is het geluid van de trein en het voortrazende verkeer op de N50. De wind draagt het geluid naar de Hogeweg en verstoord jammer genoeg de rust van het platteland.

We lopen richting de Jules van Hasseltweg en gaan aan de andere kant van de weg lopen. Hier vinden we bomen en struiken langs de slootkant o.a. een linde, berk, paardenkastanje, Spaanse aak, Canadese populier en een vlier met haar prachtige bloemschermen. In de sloot drijft o.a. kikkerbeet en veenwortel De laatste komt ook op het land voor. De landvorm van veenwortel heeft behaarde bladeren, waarschijnlijk om uitdroging te voorkomen. Wel bijzonder dat ze zich op compleet verschillende plekken kan wortelen.

We slaan rechtsaf en lopen om de Dompekolk heen. Daar vinden we bij de sloot grote egelskop, waterzuring, kattenstaart, tenger fonteinkruid, veelkleurig vergeet-me-nietje (erg lange naam voor zo’n klein plantje, maar met prachtig bloempje onder de loep bekeken), veldsla, zachte ooievaarsbek, duizendblad en wederom een mooie vlier in bloei.

Het valeriaan is in aantocht. De wortels van deze plant worden gebruikt om een rustgevend medicijn van te maken en bij gehele consumptie van de plant wordt volledige rust gegarandeerd. Voorlopig hebben we geen valeriaan nodig. Het weidse uitzicht met hierboven prachtige wolkenluchten zorgt voor voldoende ontspanning.

Toch volgt er nog even een spannend moment. Wat kraakt daar in het struikgewas ???? Aan de andere kant van de sloot duikt ineens Rutger met bruine jas uit de struiken tevoorschijn. Waarop Jeroen meteen reageert : “Oeps de grote bruine beer ! “ Valeriaan kan nu helemaal in de kast, want niets werkt zo ontspannend als humor.

We lopen de parkeerplaats op en zien enkele groene tentjes langs de waterkant staan. In de Dompekolk is nachtvissen toegestaan, nadat een vergunning is verstrekt door Hengelaarsvereniging Ons Vermaak. Voor de kolk is er een kleine opgebrachte wal, waarop bitterzoet, krodde en korrelganzenvoet groeit.  Aan de rand van de kolk een lage zwarte els inclusief elzenhaantjes (kleine blauwzwarte glimmende kevertjes) die er lustig op los (vr)eten.

We lopen een stukje langs het water. Niet te ver, want we willen de rust van de hengelaars niet al teveel verstoren. Er staat een bord in het water, waar op het volgende gedicht van een Rijm-piet te lezen is: “Gedraag je niet als slappe zak, maar gooi je afval thuis in de afvalbak”  duidelijke taal !

Fraaier zijn de partij witte waterlelies en het zeegroene muur dat Niels ontdekt. Niet plukken waarschuwt hij meteen, want het is vrij zeldzaam. Verder lopend langs de kolk vinden we nog biezenknoppen, pitrus, 2-rijige zegge en scherpe zegge. Niels laat ons de verschillen zien. Zegge stamt uit het Indo-Germaanse woord seq, wat snijden betekent,  een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren.

We lopen weer terug naar de weg. Niels toont ons nog een steenuilenkast in de boom. We denken niet dat er iemand thuis is.

Voordat we de auto’s weer bereikt hebben zien we nog de egelboterbloem en de echte koekoeksbloem. Echter waar we voor gekomen zijn –  de grote pimpernel – kunnen we helaas nergens vinden. We zullen genoegen moeten nemen met haar foto in de Flora van Nederland. De bladeren, bloemen en bloemknopjes van de grote pimpernel zijn een wilde groente en kunnen prima in een salade verwerkt worden. Van de gedroogde bladeren kan een kruidenthee worden gemaakt. Zou het eten van wilde planten weer een trend aan het worden zijn? Dat zou in dit geval wel heel erg jammer zijn.

     

Verslag: Ellen van Knippenberg

Foto’s: Heleen Strikkers

Plantenwerkgroep, excursie Scherenwelle, 2e paasdag, maandag 21 april 2014

Paashazen tussen de kievitsbloemen

Op een wat regenachtige 2e paasmaandag, bezochten we met 10 man-vrouw Scherenwelle. De eerste plantenexcursie van het seizoen gaat traditioneel het ene jaar naar het Zalkerbos en het andere jaar naar Scherenwelle.  Beide zijn unieke natuurgebieden langs de IJssel in de buurt bij Kampen.

Bij de planning van de excursie hebben we geprobeerd de datum zo te kiezen dat de kievitsbloemen zouden bloeien. En dat is gelukt. Hoewel al zeker 2 weken in bloei, stonden ze er nog prachtig bij: veel paarse en een enkele witte.

Niels legde ons uit dat de kievitsbloem een soort is van regenrivieren en in Nederland alleen voorkomt in het Vechtdal en bij Gouda. En zoals vaak bij planten: waar hij voorkomt, komt hij dan weer massaal voor. Een rode lijst soort: zeldzaam maar plaatselijk algemeen. Deze plek aan de IJssel is wellicht een overblijfsel van een grotere populatie is een breder gebied rondom de Vecht.

Gletsjerrivieren overstromen vaak in het voorjaar, net de in de periode dat kievitsbloemen bloeien, zodat ze het daar niet doen. Daarom is deze groeiplaats aan de IJssel, een zijtak van de Rijn, dus een gletsjerrivier,  bijzonder. Verder moet de kievitsbloem er voor zorgen de grote vossenstaart voor te zijn: een goed groeiend gras van vergelijkbare omstandigheden. Als de vossenstaart vroeg is (of meer begunstigd wordt) gaat dat ten koste van de kievitsbloem.   

De bloei van de kievitsbloem wordt vooral bepaald door de daglengte en minder door de temperatuur. Daarom is de bloeiperiode vrij goed de voorspellen (half april; kan vast in de agenda voor volgend jaar!) Wie elders massaal kievitsbloemen wil zien schijnt in het Loiredal zijn hart te kunnen ophalen.  En ja: de kievitsbloemen uit het tuincentrum zijn cultivars die het wat minder nauw nemen met hun groeiomstandigheden.

Diverse ontwikkelingen rond de uiterwaarden van de grote rivieren zullen de komende jaren flinke invloed gaan krijgen op dit gebied (en op het Zalkerbos). Eén van de doelen is om op meer plaatsen kievitsbloemen te krijgen. Daarvoor zal een aantal weilanden wat worden afgegraven waardoor ze lager komen te liggen en dus natter worden.

Ook zullen bosjes, jonger dan ca. 20 jaar, die haaks op de rivierrichting staan worden gekapt. Dat riep bij sommigen van ons de vraag op hoe het er hier dan vroeger uit heeft gezien. Waren die bosjes er niet altijd al? Bijvoorbeeld om wilgentenen uit te snijden?

Ik heb er schilderijen van Jan Voerman eens op nageslagen. Veel van die IJsselgezichten van Voerman laten kalere uiterwaarden zien dan we nu hebben. Zie bijgaand Gezicht op de IJssel (ca. 1930) in het bezit van het Stedelijk Museum Zwolle.

 

Toen we verder liepen richting de IJssel, zagen we 2 hazen die elkaar achterna zaten al zigzaggend door de weilanden.

Onderweg kwamen we nog een aantal typische rivierplanten tegen zoals de (nog niet bloeiende) beemdooievaarsbek, de kleine pimpernel die net in bloei stond, samen met zachte haver, en rivierkruiskruid. En we vroegen ons af waar de naam pinksterbloem vandaan komt, die altijd met Pasen bloeit. Eén suggestie was dat de naam afkomstig is uit Engeland (pink: roze; maar in Engeland heet ie Cuckoo Flower en kondigt de komst van de koekoek aan). Op internet vond ik een paar andere verklaringen:

  • vernoemd door Linnaeus zelf. Die kwam uit het noorden en daar was Pinksteren wat later, dus bloeide de bloem bij hem als het Pinksteren was… maar ja, hield Linnaeus zich wel bezig met inheemse (Nederlandse namen)??
  • aankondiging dat de pinken de wei weer in mogen 
  • staat voor vroeg bloeiend en vroeg is dan rond Pasen/Pinksteren

En zoals hoort bij een plantenexcursie: hadden we een integrale natuurexcursie. Twee visdiefjes buitelden over de IJssel. Opmerkzaam gemaakt door het geluid, zagen we 3 regenwulpen.

De toonhoogte van het gesnor van de snor en sprinkhaanzanger is voor de fijnproevers, die we gelukkig in ons gezelschap hadden, zodat we wisten dat we een snor als een metalen staafje over een kammetje hoorden snorren.

Altijd mooi vind ik het zicht op Wilsum, als je vanuit de uiterwaarden naar het dorp loopt: het oude kerkje en de boerderijen die tegen de dijk aan gebouwd zijn.

Via de dijk liepen we terug naar de auto’s en fietsen.

Weliswaar een beetje nat, maar voldaan  over deze mooie excursie!

Waarnemingen

  • Kievitsbloem, knolboterbloem, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem, kleine pimpernel, zachte haver, zachte dravik, beemd ooievaarsbek, rivier kruiskruid, kruisdistel, kluwen hoornbloem, akkerhoornbloem, tweerijige zegge, scherpe zegge, pinksterbloem, dotterbloem, moeraszuring, krulzuring, veldzuring, herik, hopklaver, reukgras, grote vossenstaart, kleine brandnetel, schietwilg, krakwilg, glad walstro, witte en paarse dovenetel, hondsdraf, smeerwortel, fluitenkruid
  • Regenwulpen, snor, visdiefjes, bruine kiekendief, braamsluiper, fitis, tjiftjaf, rietgors, boerenzwaluw, zwartkop, ooievaar
  • 2 hazen

Verslag: Toos Lodder

Foto’s: Gonny Sleurink en Heleen Strikkers

 

Plantenwerkgroep, avondexcursie Roggebotsveld 3-7-2013

 

We bezochten deze avond het Roggebotsveld, dicht bij Ketelhaven bij de boerderij ‘De Scheper’. Hier is een gebiedje tussen het Roggebotzand en de Ketelhaven natuurlijk ingericht en het is aardig om te zien welke plantensoorten er voorkomen. Het Roggebotsveld is een langgerekt perceel langs de dijk naar Ketelhaven. De grond is er afgegraven, waarbij op sommige plaatsen natte laagtes en poeltjes zijn ontstaan. De vegetatie bleek er nog niet zo spectaculair, al zagen we uiteraard veel verschillende pioniersoorten. Op één plekje na dan, want daar vonden we enkele plantjes van sierlijke vetmuur, die ook wel krielparnassia wordt genoemd en kenmerkend is voor vochtige, kalkrijke duinvalleien. Wie weet geeft dat al wat aan welke kant het op kan gaan in delen van dit gebied.

We liepen vervolgens het bos in dat ook nog tot diezelfde vierkante kilometer hoort. De slakken waren er zo talrijk dat ze niet te omzeilen waren. Heel bijzonder en ook wel een beetje genant, als je bij elke stap gekraak van schelpen hoort. Maar goed, het bos leverde nog wel een paar bijzonderheden op, zoals de Japanse wijnbes, een sierlijk bloeiende bramensoort die wel meer in het Roggebotzand voorkomt. Ook bijzonder was een grote populatie reuzenpaardenstaart, de grootste inheemse paardenstaart die we hebben en familie van bijvoorbeeld heermoes en de schaafstro uit het Zalkerbos. Maar deze is dus groter en met veel dikkere stengels. Elders kennen we de plant eigenlijk alleen van plaatsen waar heel veel grondwater opwelt, waar je bijna wegzakt van de drassigheid. Maar hier is het niet zo drassig, al is de bodem wel lemig-zandig en kalkrijk. Het gaat de sporenplant, die zich trouwens vooral door wortelstokken vermeerdert, voor de wind, er staan zeker duizenden planten. Het was al donker toen we weer huiswaarts keerden.

Verslag: Niels Jeurink

Foto’s: Gonny Sleurink

Plantenwerkgroep, excursie naar het eiland Borkum op 14 september 2013

In het excursieprogramma overzicht 2013 schreef Niels: “Vorig jaar bezochten we Schiermonnikoog. Uitgerekend toen het in zo ongeveer heel Nederland goot, bleef het op het eiland de hele dag droog en zelfs zonnig. Dit jaar bezoeken we voor het eerst het Duitse Waddeneiland, Borkum”.

De weersvoorspelling voor 14 september is ook nu regen, regen en regen. En laten de voorspellers het nu helaas bij het rechte eind hebben. We krijgen ook de hele dag regen, regen en nog eens regen. Toch weerhoudt het ons er niet van om deze dag te genieten van een bijzonder eiland.

Dat bijzondere merk je al direct bij aankomst per veerboot vanuit het Groningse Eemshaven. Een tochtje van nog geen uur varen. Je waant je in een compleet andere wereld. Een door een locomotief getrokken treinstel, ‘der Borkumer Kleinbahn’, brengt ons in een kwartiertje naar het stadje Borkum. De snelheid is laag, zodat we alle tijd hebben om de sterk wisselende omgeving in ons op te nemen. 

 

We lopen door het stadje Borkum richting de boulevard. Je waant je hier terug in de 19e eeuw. Statige witte hotels, een brede boulevard, een strand vol vrolijk gekleurde strandkorven. Gezien de temperatuur en de regen ontbreken de badgasten.

    

Op een droog gevallen zandplaat in zee (Borkumer Riff) liggen tientallen zeehonden. Zo dichtbij dat je je afvraagt wie nu wie aan het bekijken is. Na dit allemaal met veel plezier te hebben bewonderd gaan we op zoek naar zoveel mogelijk van de 650 soorten wilde planten die het eiland rijk moet zijn.

We lopen in noordelijke richting langs het keurige verharde strandpad. Hier bloeit de teunisbloem en boslathyrus nog en groeit er, meer voor de hand liggend met al dat zand, zandkool, zandhaver (blauwachtig blad) zandzegge, biestarwekruid (lijkt op vergrootte versie van kweek) gladwalstro, vlasbekje, duizendblad, schermhavikskruid.

We verlaten links het keurige strandpad om een prachtig gebied in te lopen. Aan deze kant heeft het eiland extreem brede stranden. De zee en het strand kunnen we lopend door dit gebied niet zien. We vinden er restanten van een dode “duinduif” waar iemand heerlijk van gegeten moet hebben.

Duindoorn, kleine ruit (zeldzaam in Nederland) rolklaver, vlinderbloem, zeepostelein (vast eetbaar) komen op ons pad.

Regen, regen en regen vergezelt ons.

Stijve ogentroost, watermunt, wolfspoot, kruipwilg, akkermelkdistel , boerenwormkruid.  Fibo vertelt hier nog een leuk plantaardigheidje over: het blad van boerenwormkruid ruikt naar anijs. Bijen worden er rustig van. Ook de rimpelroos trakteert ons op een heerlijk geur. Eikvaren, buntgras (blauwig van kleur) duinkruiskruid, grauwe wilg, kale jonker, knopbies, duinrus, zeerus, geelhartje (lief wit bloempje met geel hartje) echte kivietsbloem.

Opvallend is het aantal borden. Het schept natuurlijk openheid van zaken bij het naderen van een FKK (Freikórperkultur) strand. Men kan van bord naar bord over het eiland wandelen.

Over bord gesproken: nze magen beginnen licht te rammelen en we besluiten  bij een prachtig vennetje op ons plastic neer te strijken voor een lunchpauze. Om ons heen rode ogentroost, egelsboterbloem (zurige grond, omdat er regenwater blijft staan), zilt torkruid, geelgroene dwergzegge, late zegge, groenknolorchis.

Na de pauze baggeren wij door een slufter. Een slufter is een getijdengebied waarbij zout water vanuit zee onder invloed van het getij door een geul in de duinen het land binnen kan dringen. In de strikte zin gebeurt dit niet telkens bij hoogwater, maar enkel bij springtij. Hiermee krijgen de duinen ook aanvoer van vers zand. Er ontstaat een levendig duinengebied met begroeide en onbegroeide delen, droge en natte, kalkrijke en kalkarme, humusrijke en humusarme grond. Deze overgangen leveren een heel typische flora en fauna op.

Ondanks alle regen genieten we inderdaad van een prachtig gebied.

Kwelderzegge, zeebies, zeegroene ganzevoet, rode ganzevoet, hazepootje, melkkruid.

Het regenachtige weer trakteert ons op weinig vogels. We zijn dan ook helemaal enthousiast als een boomvalk zich laat zien.

Met ritselende regenpakken struinen we door het gebied. Elk streepje blauwe lucht wordt hoopvol begroet. Als antwoord keren donkere wolken weer op de voorgrond. We besluiten om ons traditionele bakje koffie met lekkernij op te zoeken. Bij ‘Cafe Sturmeck’ kunnen we onze natte pakken te drogen hangen en genieten we van o.a. Apfelstrudel en meer Duitse lekkernijen. Gezellig met de hele groep om de ronde tafel.

Wanneer we menen dat het droog is, trekken we onze bepakking weer aan, om bij het openen van de deur tot de ontdekking te komen, dat de regen nog met bakken naar beneden valt. Diepe zucht.

Bij de deur hangt onderstaand bord!

Kom op jongens, we zijn niet van suikergoed: we gaan gewoon verder.

Nu door de duinen in oostelijke richting. Ook hier weer kleine ruit, maar ook het op kattendoorn lijkende kruipend stalkruid, geoorde silene, scherpe fijnstraal, kamperfoelie, hondsroos. Wingerd kleurt een deel van de duinen wijnrood.

We lopen richting het dorp langs een kazerne-achtig gebouw. In eerste instantie denken we aan een gesloten inrichting. Het is echter ‘Kurort Borkum Riff’. Wind, zon, zeewater en jodium dat zich in de lucht bevindt, zijn de kernwoorden voor een snel herstel voor mensen met astma, hart- en vaatziektes, of een burn-out.

Die kuurtraditie wordt echter bedreigd. Het eiland wordt van alle kanten ingebouwd en vervuild. Het uitdiepen van de vaargeul naar Eemshaven voor het toenemend aantal schepen. De snel groeiende Eemshaven, waar in hoog tempo drie nieuwe energiecentrales verrijzen. Een poeder-kolencentrale van het Duitse RWE, een multi-fuel centrale van Nuon en een gasgestookte centrale van Eemsmond Energie. Als de wind verkeerd staat, blaast hij het fijnstof van de kolencentrales richting Borkum. Weg schone lucht, weg kuurtraditie. Weg toerisme, de belangrijkste bron van inkomen van de eilandbewoners. Gevolgen natuur?

Omdat we de tijd voor de terugreis in de gaten moeten houden, besluiten we een binnendoor route te nemen naar dichtstbijzijnde treinhalte. We verstevigen de looppas. Passeren nog een prachtige watertoren en niet te vergeten de planten, zoals slangenkruid,en mierikswortel,.

Bij de ‘Upholmdeich’ slaan we rechtsaf de oude dijk op. De fraai kronkelende dijk geeft uitzicht over prachtige kolken. Tot onze verrassing is een waterral daar druk in de weer en zich niet bewust van zoveel pottenkijkers. Ook langs deze dijk tal van planten, doch gezien het looptempo geen tijd om alles te noteren.

En zoals voorzien arriveren wij toch ruimschoots op tijd bij de treinhalte. Het doet ons besluiten om nog snel even een bezoekje aan de waddenzeekant van het eiland te brengen. Terug bij de treinhalte komt de trein binnen korte tijd aanrijden om ons comfortabel, moe van al het lopen, naar de boot te brengen,

We komen nog eens terug ! We zijn nieuwsgierig geworden naar de rest van dit mooie eiland.

         

Verslag: Ellen van Knippenberg

Foto’s: Ellen van Knippenberg en Gonny Sleurink

 

Planteninventarisatie Kampen Station-Zuid 4-9-2013

Ambrosia wat vloeit mij aan

Op woensdag 4 september bezochten we met 12 mensen, waaronder een fotograaf en journalist van de Stentor, het stationsgebied bij Kampen Zuid. Een rustige avond, met alleen zo af en toe een sneltrein, vanwege de wisselstoring op de Hanzebrug.

Het gebiedje is in alle opzichten een gebied in ontwikkeling. Als je uit het station komt, kom je eerst in een keurig ‘parkje’ met een gemaaid gazonnetje en asfaltpaadjes van niets naar nergens. Of nu ja, naar nergens: naar fraai beschilderde schuttingen geïnspireerd op Kampen.

En als we dan toch een kilometer hok gaan inventariseren, dan beginnen we natuurlijk bij dat keurige gazonnetje, waar we de eerste waarnemingen noteren: een dode woelmuis, varkensgras, grote weegbree, en nog zo wat, wat we soms later pas op naam brengen, als we uitgegroeide planten zien en niet alleen afgemaaide stukjes (zoals de paarse dovenetel).

Voorbij de schuttingen begint de ‘wildernis’ van pionier soorten: zaden die soms al jaren in de grond zitten en de kans krijgen als de grond verstoord wordt en de struggle for existence wordt gewonnen door de snelle groeiers.

Meest dominant en opvallend is de beklierde duizendknoop, niet te verwarren met perzikkruid, die overigens vaak samen voor komen. Beide planten hebben vaak een halve maanvormige zwarte vlek op het blad. Volgens de Nederlandse Oecologische Flora zag men hierin vroeger bloeddruppels van Christus: vandaar de naam Jezusgras voor perzikkruid en beklierde duizendknoop. Nog zo’n weetje: op de overeenkomst in bloemkleur en bladvorm met de perzik (Prunus Persica) berusten de namen Persicaria en Perzikkruid. Het lijkt me geen botanist die, die naam zo heeft verzonnen.

Hoe die twee te onderscheiden? De beklierde duizendknoop dankt haar naam aan kliertjes aan de onderkant van de bovenste bladeren van volledig uitgegroeide planten. Met de loep kun je ze goed zien, en doen ze direct denken aan de oliekliertjes op de bladeren van sint-janskruid (van de sint-jansolie) die je met het blote oog kunt zien als je de blaadjes tegen het licht houdt. Een ander verschil wordt gevormd door de ‘tuitjes’ die de stengel omvatten, waar zijtakken of bladeren uit de stengel komen. Bij de beklierde duizendknoop is het tuitje aan de bovenzijde recht, of hooguit met enkele haren bezet, bij perzikkruid is het rafelig gewimperd.

Wat leuk is aan de Nederlandse Oecologische Flora (waarvan ik de 5 delen, in ongeveer 5 jaar tweede hands via bol.com bij elkaar heb verzameld) is het ecologische aspect: bij elke plant staat aangegeven in welke omgeving die te vinden is en met welke andere planten (en soms insecten op paddenstoelen) hij vaak voorkomt.

Voor de beklierde duizendknoop zijn dat: spiesmelde, een aantal ganzenvoeten, zwart tandzaad, waterpeper, gewone steenraket, watermuur en zachte duizendknoop. Als ik het goed heb bijgehouden, hebben we dat hele rijtje inderdaad gezien, behalve die laatste twee.

Bij die pioniersoorten zijn er veel die we als onkruid dagelijks tegenkomen. Een goede oefening om ze uit elkaar te gaan houden! Zo vind ik de meldes en ganzenvoeten ook altijd lastig te onthouden met als toppunt de melganzenvoet (een ganzenvoet dus.)

Een blik in de flora stemt niet tot optimisme: melde (Atriplex) is een groot en lastig geslacht: de onderlinge begrenzing van veel soorten geeft problemen. Melden lijken veel op ganzenvoeten, onder meer in de meelachtige beharing: de naam melde houdt verband met meel.

Melden komen voor op stikstofrijke plaatsen (akkers, -volks-tuinen) maar is vooral ook soorten van de zeekust ‘op vloedmerk’. Hoog op het strand en tegen de voet van zeedijken ligt een gordel die bestaat uit resten van aangespoelde planten en dieren en wrakhout. Dit materiaal gaat tot ontbinding over, waarbij stikstof verbindingen vrijkomen. Het zoutgehalte kan door verdamping vooral ’s zomers flink oplopen. Melden horen tot de weinige planten die onder zulke extreme omstandigheden kunnen ontkiemen. Volgende keer aan de kust dus nog eens goed opletten!

Over die beharing op de bladeren zegt de flora bij de ganzenvoeten dat o.a. blaasharen voorkomen. Deze haren dragen aan de top een met vocht gevuld blaasje dat als waterreservoir dient. Als de plant gebrek krijgt aan water vloeit het vocht uit het blaasje naar het onderliggende weefsel. De blazen vormen de meelachtige tot schilferige bedekking, die bladeren van veel ganzenvoeten zo’n karakteristiek grijzig uiterlijk geeft.

Ook ganzenvoet geldt als een moeilijk geslacht: voor het onderscheiden van uitheemse soorten moet de zaadhuid bestudeerd worden. De 10 soorten van de Nederlandse flora zijn wel met het blote oog te herkennen. Dat geeft moed! Bovendien groeien ganzenvoeten niet op zilte grond.

Het verschil tussen melde en ganzenvoet: bij melde zijn de onderste bladeren tegenoverstaand, bij ganzenvoet niet.

Wij noteerden de volgende soorten: melganzenvoet (blauwgroen blad), stippelganzenvoet (frisgroen en smal blad), korrelganzenvoet (rood na de bloei), zeegroene ganzenvoet (bladeren aan de onderzijde wit) en uitstaande melde en spiesmelde (nauwelijks van elkaar te onderscheiden).

De voor dit gebied meest bijzondere soort die we vonden is gewone duivenkervel met zijn fijne roze bloemetjes, die aan het eind een beetje zwart zijn en verwant  is aan de rankende helmbloem.

Zo rond 20.45 werd het te donker om nog echt wat te onderscheiden en kozen we een vlakkere route terug. De teller stond toen op 73 soorten waarbij de laatste de ambrosia was. “Ambrosia, wat vloeit mij aan….”  of de “ Ambrosia Alert”: we hebben hem niet verwijderd en ook niet gemeld voor de hooikoorts bestrijding….

Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw Jezusgras is aang’naam gaan
en alle melden blozen

de klankgazelle die ik uit
van kroontjeskruid en kaasjeskruid
kamillen, soms reuklozen

o muze in het avondlicht
o mannagras in dit gedicht
een smeerwortel verscholen

klein hoefblad-blad en kroontjeskruid,
roeken, spaarzaam treingeluid
en duizendknopig dolen

Toos Lodder,

met dank aan de Nederlandse Oecologische Flora en Jan Engelman

 

 

Planteninventarisatie Kampen Station-Zuid 4-9-2013

Ambrosia wat vloeit mij aan

Op woensdag 4 september bezochten we met 12 mensen, waaronder een fotograaf en journalist van de Stentor, het stationsgebied bij Kampen Zuid. Een rustige avond, met alleen zo af en toe een sneltrein, vanwege de wisselstoring op de Hanzebrug.

Het gebiedje is in alle opzichten een gebied in ontwikkeling. Als je uit het station komt, kom je eerst in een keurig ‘parkje’ met een gemaaid gazonnetje en asfaltpaadjes van niets naar nergens. Of nu ja, naar nergens: naar fraai beschilderde schuttingen geïnspireerd op Kampen.

En als we dan toch een kilometer hok gaan inventariseren, dan beginnen we natuurlijk bij dat keurige gazonnetje, waar we de eerste waarnemingen noteren: een dode woelmuis, varkensgras, grote weegbree, en nog zo wat, wat we soms later pas op naam brengen, als we uitgegroeide planten zien en niet alleen afgemaaide stukjes (zoals de paarse dovenetel).

Voorbij de schuttingen begint de ‘wildernis’ van pionier soorten: zaden die soms al jaren in de grond zitten en de kans krijgen als de grond verstoord wordt en de struggle for existence wordt gewonnen door de snelle groeiers.

Meest dominant en opvallend is de beklierde duizendknoop, niet te verwarren met perzikkruid, die overigens vaak samen voor komen. Beide planten hebben vaak een halve maanvormige zwarte vlek op het blad. Volgens de Nederlandse Oecologische Flora zag men hierin vroeger bloeddruppels van Christus: vandaar de naam Jezusgras voor perzikkruid en beklierde duizendknoop. Nog zo’n weetje: op de overeenkomst in bloemkleur en bladvorm met de perzik (Prunus Persica) berusten de namen Persicaria en Perzikkruid. Het lijkt me geen botanist die, die naam zo heeft verzonnen.

Hoe die twee te onderscheiden? De beklierde duizendknoop dankt haar naam aan kliertjes aan de onderkant van de bovenste bladeren van volledig uitgegroeide planten. Met de loep kun je ze goed zien, en doen ze direct denken aan de oliekliertjes op de bladeren van sint-janskruid (van de sint-jansolie) die je met het blote oog kunt zien als je de blaadjes tegen het licht houdt. Een ander verschil wordt gevormd door de ‘tuitjes’ die de stengel omvatten, waar zijtakken of bladeren uit de stengel komen. Bij de beklierde duizendknoop is het tuitje aan de bovenzijde recht, of hooguit met enkele haren bezet, bij perzikkruid is het rafelig gewimperd.

Wat leuk is aan de Nederlandse Oecologische Flora (waarvan ik de 5 delen, in ongeveer 5 jaar tweede hands via bol.com bij elkaar heb verzameld) is het ecologische aspect: bij elke plant staat aangegeven in welke omgeving die te vinden is en met welke andere planten (en soms insecten op paddenstoelen) hij vaak voorkomt.

Voor de beklierde duizendknoop zijn dat: spiesmelde, een aantal ganzenvoeten, zwart tandzaad, waterpeper, gewone steenraket, watermuur en zachte duizendknoop. Als ik het goed heb bijgehouden, hebben we dat hele rijtje inderdaad gezien, behalve die laatste twee.

Bij die pioniersoorten zijn er veel die we als onkruid dagelijks tegenkomen. Een goede oefening om ze uit elkaar te gaan houden! Zo vind ik de meldes en ganzenvoeten ook altijd lastig te onthouden met als toppunt de melganzenvoet (een ganzenvoet dus.)

Een blik in de flora stemt niet tot optimisme: melde (Atriplex) is een groot en lastig geslacht: de onderlinge begrenzing van veel soorten geeft problemen. Melden lijken veel op ganzenvoeten, onder meer in de meelachtige beharing: de naam melde houdt verband met meel.

Melden komen voor op stikstofrijke plaatsen (akkers, -volks-tuinen) maar is vooral ook soorten van de zeekust ‘op vloedmerk’. Hoog op het strand en tegen de voet van zeedijken ligt een gordel die bestaat uit resten van aangespoelde planten en dieren en wrakhout. Dit materiaal gaat tot ontbinding over, waarbij stikstof verbindingen vrijkomen. Het zoutgehalte kan door verdamping vooral ’s zomers flink oplopen. Melden horen tot de weinige planten die onder zulke extreme omstandigheden kunnen ontkiemen. Volgende keer aan de kust dus nog eens goed opletten!

Over die beharing op de bladeren zegt de flora bij de ganzenvoeten dat o.a. blaasharen voorkomen. Deze haren dragen aan de top een met vocht gevuld blaasje dat als waterreservoir dient. Als de plant gebrek krijgt aan water vloeit het vocht uit het blaasje naar het onderliggende weefsel. De blazen vormen de meelachtige tot schilferige bedekking, die bladeren van veel ganzenvoeten zo’n karakteristiek grijzig uiterlijk geeft.

Ook ganzenvoet geldt als een moeilijk geslacht: voor het onderscheiden van uitheemse soorten moet de zaadhuid bestudeerd worden. De 10 soorten van de Nederlandse flora zijn wel met het blote oog te herkennen. Dat geeft moed! Bovendien groeien ganzenvoeten niet op zilte grond.

Het verschil tussen melde en ganzenvoet: bij melde zijn de onderste bladeren tegenoverstaand, bij ganzenvoet niet.

Wij noteerden de volgende soorten: melganzenvoet (blauwgroen blad), stippelganzenvoet (frisgroen en smal blad), korrelganzenvoet (rood na de bloei), zeegroene ganzenvoet (bladeren aan de onderzijde wit) en uitstaande melde en spiesmelde (nauwelijks van elkaar te onderscheiden).

De voor dit gebied meest bijzondere soort die we vonden is gewone duivenkervel met zijn fijne roze bloemetjes, die aan het eind een beetje zwart zijn en verwant  is aan de rankende helmbloem.

Zo rond 20.45 werd het te donker om nog echt wat te onderscheiden en kozen we een vlakkere route terug. De teller stond toen op 73 soorten waarbij de laatste de ambrosia was. “Ambrosia, wat vloeit mij aan….”  of de “ Ambrosia Alert”: we hebben hem niet verwijderd en ook niet gemeld voor de hooikoorts bestrijding….

Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw Jezusgras is aang’naam gaan
en alle melden blozen

de klankgazelle die ik uit
van kroontjeskruid en kaasjeskruid
kamillen, soms reuklozen

o muze in het avondlicht
o mannagras in dit gedicht
een smeerwortel verscholen

klein hoefblad-blad en kroontjeskruid,
roeken, spaarzaam treingeluid
en duizendknopig dolen

Toos Lodder,

met dank aan de Nederlandse Oecologische Flora en Jan Engelman